ECLI:NL:RBZWB:2023:8907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
02/011498-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het onder invloed van alcohol besturen van een personenauto met vrijspraak van andere verkeersdelicten door onduidelijkheid in het dossier

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2023, stond de verdachte terecht voor het besturen van een auto onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een verkeersongeval op 23 oktober 2022 in Waalwijk. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het veroorzaken van het ongeval door zijn schuld, maar de rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende duidelijkheid bood over de feitelijke toedracht van het ongeval. De rechtbank stelde vast dat er verschillende scenario's mogelijk waren en dat het onderzoek door de politie beperkt was, waardoor niet kon worden vastgesteld of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste beschuldigingen, maar achtte het wel bewezen dat hij onder invloed van alcohol had gereden, met een ademanalyse van 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De rechtbank legde een taakstraf van 26 uur op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/011498-23
vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] [land]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte onder invloed van alcohol als bestuurder van een personenauto door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij hij in aanrijding is gekomen met een hem tegemoet komende auto met als gevolg dat de bestuurster van die auto zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Het onder invloed van alcohol besturen van een auto is ook nog apart ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als bestuurder van een auto heeft gereden terwijl hij teveel alcohol had gedronken, zoals onder feit 2 is ten laste gelegd.
Zij vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte toen door zijn schuld een ongeval heeft veroorzaakt (zoals onder 1 primair ten laste is gelegd) of toen als bestuurder van een auto zodanig heeft gereden dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt (zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd) of dat verdachte een hem tegemoet komende auto bij het afslaan niet heeft laten voorgaan (zoals onder 1 meer subsidiair is ten laste gelegd).
Zij is van mening dat uit het dossier (inclusief het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 30 november 2023) niet duidelijk is geworden hoe het verkeersongeval is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw schaart zich achter het standpunt van de officier van justitie.
Zij stelt primair dat op basis van het dossier niet is vast te stellen wat de toedracht is geweest van het verkeersongeval. Wel kan worden vastgesteld dat de auto van verdachte in botsing is gekomen met de auto van mevrouw [slachtoffer] en dat verdachte onder invloed was van alcohol, maar er zijn verschillende scenario’s mogelijk waarbij niet uit te sluiten is dat verdachte geen schuld treft aan het ongeval. In elk geval is op basis van het dossier niet een duidelijke verkeersfout aan de kant van verdachte vast te stellen. Dan is ook niet vast te stellen óf en zo ja welk gevaarzettend gedrag verdachte kan worden verweten.
Op grond daarvan dient verdachte zowel van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) als van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW te worden vrijgesproken.
Ook van de meer subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) moet verdachte worden vrijgesproken, nu niet is vast te stellen uit welke richting verdachte met zijn auto kwam, waardoor niet bewezen kan worden dat hij op de Noorder Parallelweg reed en naar links is afgeslagen om de Stationsstraat op te rijden.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over een bewezenverklaring van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat in Waalwijk op 23 oktober 2022 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de Burgemeester van der Klokkenlaan/Noorder Parallelweg met de Stationsstraat/Sint Antoniusstraat. Daarbij waren verdachte als bestuurder van een Citroën en [slachtoffer] als bestuurster van een Peugeot betrokken. Deze auto’s zijn op elkaar gebotst waarbij niet alleen schade aan beide auto’s is ontstaan, maar ook ernstig lichamelijk letsel is ontstaan bij [slachtoffer] .
Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het ongeval teveel alcohol had gedronken.
Overwegingen over het onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich als bestuurder van zijn auto zodanig heeft gedragen dat het verkeersongeval door zijn - op zijn minst aanmerkelijke - schuld heeft plaatsgevonden, dan wel dat door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, dan wel dat daardoor het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd. In de tenlastelegging onder feit 1 (zowel primair, subsidiair als meer subsidiair) staan een aantal gedragingen op bepaalde wegen genoemd om aan te geven hoe en waar verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan dit feit.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier niet uitblinkt door duidelijkheid. Zo lijkt het erop dat door verbalisanten, het slachtoffer en door de enige in het dossier genoemde getuige namen van straten door elkaar worden gehaald. Met name worden de Burgemeester van der Klokkenlaan en de Noorder Parallelweg door elkaar gehaald. Daardoor lijken de bevindingen soms tegenstrijdig.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het onderzoek dat door de politie is verricht zeer beperkt is.
Er kon volgens de verbalisanten geen onderzoek worden verricht aan de data van de verkeersregelinstallatie aangezien deze verouderd was. Daardoor kon ook niet de afstelling van de verkeerslichten op het moment van het ongeluk worden onderzocht.
Niet blijkt of is onderzocht of er beelden van beveiligingscamera’s in de buurt van de locatie van het verkeersongeval waren, die mogelijk het ongeval (en de rijrichtingen van de betrokkenen) vastgelegd zouden kunnen hebben. Ook is niet gebleken dat remsporen of andere sporen op de weg zijn onderzocht, die wellicht informatie over rijrichtingen en snelheden van de betrokken auto’s hadden kunnen opleveren.
Daarnaast heeft de rechtbank - nu in het dossier alleen enkele foto’s van de auto’s van vlak na het ongeval zijn opgenomen - geen volledig beeld van de schade aan beide auto’s gekregen en heeft er geen schade-inpassing plaatsgevonden.
Door dit alles bestaat bij de rechtbank onvoldoende duidelijkheid over hoe de feitelijke toedracht van het verkeersongeval is geweest.
Daardoor kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte heeft gereden over de Noorder Parallelweg, zoals in de tenlastelegging van alle varianten onder feit 1 wordt beschreven. Verdachte ontkent dit en de verklaringen van de getuige, het slachtoffer en verdachte duiden er ook niet op dat verdachte op die weg heeft gereden. Reeds om die reden is een vrijspraak voor alle genoemde varianten onder feit 1 op zijn plaats.
In het verlengde daarvan kan niet worden vastgesteld of verdachte komende op de genoemde kruising linksaf is geslagen om de Stationsstraat in te rijden. Dat wordt ook door verdachte ontkend.
Door het gebrek aan onderzoek kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of verdachtes verkeersgedrag, zoals beschreven onder feit 1, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en of dat rijgedrag dan de tenlastegelegde aanmerkelijke schuld van verdachte aan het verkeersongeval oplevert.
Op grond hiervan behoort verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994.
Nu er onvoldoende duidelijk is geworden over de feitelijke situatie voorafgaand aan de aanrijding ten aanzien van de rijroute van de auto bestuurd door verdachte is er ook onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde feit. Daar wordt immers ook vermeld dat verdachte komende op genoemde kruising linksaf is geslagen om de Stationsstraat in te rijden waarbij hij de in die situatie geldende voorschriften niet heeft nageleefd. Dat kan de rechtbank op basis van dit dossier niet vaststellen.
Verdachte moet dan ook van de gehele tenlastelegging onder feit 1 worden vrijgesproken.
Overwegingen feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022340867 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 41.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 december 2023;
- het proces-verbaal van politie (pagina’s 25 en 26 van het eind proces-verbaal) waaruit blijkt dat aan alle formaliteiten met betrekking tot het ademonderzoek is voldaan;
- het ademanalyseformulier (pagina 32 van het eindproces-verbaal).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 23 oktober 2022 te Waalwijk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 510 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 52 uur. In beginsel zou een geldboete van € 650,= aangewezen zijn, maar zij acht dit gelet op de hoge schulden van verdachte niet aangewezen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de officier van justitie te volgen in haar eis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft onder invloed van alcohol een auto bestuurd. Het resultaat van de ademanalyse bedroeg 510 ug/l, terwijl slechts 220 ug/l is toegestaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het mogelijk is dat hij 6 à 7 glazen bier heeft gedronken. Aangenomen mag worden dat verdachte onder die omstandigheid niet meer tot behoorlijk besturen van een auto in staat moet worden geacht. Door toch na het drinken van een dergelijke hoeveelheid bier in de auto te stappen, heeft hij de kans voor lief genomen dat hij gevaar in het verkeer zou veroorzaken. Hoewel er daadwerkelijk een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank daar in strafverzwarende zin geen rekening mee houden bij de straftoemeting, aangezien de gevaarzetting door verdachte aan de hand van de stukken in het dossier niet is vastgesteld kunnen worden.
Over verdachte is een voorlichtingsrapport uitgebracht door Novadic-Kentron.
In dit rapport wordt melding gemaakt van eerdere veroordelingen van verdachte met betrekking tot het rijden onder invloed van alcohol, ook al was de laatste veroordeling op dat gebied in 2008. De rapporteur ziet risicosignalen op het gebied van zijn houding. De keuze om alcohol te drinken en vervolgens te rijden lijkt hij doelbewust en weloverwogen te hebben gemaakt, waardoor de rapporteur van mening is dat verdachte te weinig verantwoordelijkheid neemt voor de mogelijke gevolgen. Geadviseerd wordt een werkstraf op te leggen.
De rechtbank deelt de zorgen van Novadic-Kentron. Ter zitting heeft verdachte het kwalijke van het rijden na het drinken van alcohol gebagatelliseerd. Op de vraag waarom hij ondanks eerdere veroordelingen toch in de auto is gestapt met teveel alcohol op, antwoordde verdachte dat het maar een klein stukje was, terwijl hij ook verklaard heeft dat hij al een kwartier aan het rijden was. Hij heeft daarnaast verklaard van plan te zijn om te stoppen met het drinken van alcohol, maar wel pas in januari 2024. De rechtbank is er gelet daarop niet zonder meer gerust op dat verdachte voortaan niet meer met alcohol op achter het stuur kruipt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen. Volgens deze oriëntatiepunten zou bij een ademanalyseresultaat van 510 ug/l een geldboete van € 650,= als uitgangspunt dienen.
De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte een schuld van € 120.000,= heeft en acht het opleggen van een geldboete dan ook niet passend. Zij acht in plaats daarvan een taakstraf, omgerekend 26 uur, passend en geboden. Daarnaast wordt er een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als stok achter de deur opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de
Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 26 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
13 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2023.