4.3.1De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat in Waalwijk op 23 oktober 2022 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de Burgemeester van der Klokkenlaan/Noorder Parallelweg met de Stationsstraat/Sint Antoniusstraat. Daarbij waren verdachte als bestuurder van een Citroën en [slachtoffer] als bestuurster van een Peugeot betrokken. Deze auto’s zijn op elkaar gebotst waarbij niet alleen schade aan beide auto’s is ontstaan, maar ook ernstig lichamelijk letsel is ontstaan bij [slachtoffer] .
Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het ongeval teveel alcohol had gedronken.
Overwegingen over het onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich als bestuurder van zijn auto zodanig heeft gedragen dat het verkeersongeval door zijn - op zijn minst aanmerkelijke - schuld heeft plaatsgevonden, dan wel dat door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, dan wel dat daardoor het verkeer op de weg werd gehinderd of kon worden gehinderd. In de tenlastelegging onder feit 1 (zowel primair, subsidiair als meer subsidiair) staan een aantal gedragingen op bepaalde wegen genoemd om aan te geven hoe en waar verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan dit feit.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier niet uitblinkt door duidelijkheid. Zo lijkt het erop dat door verbalisanten, het slachtoffer en door de enige in het dossier genoemde getuige namen van straten door elkaar worden gehaald. Met name worden de Burgemeester van der Klokkenlaan en de Noorder Parallelweg door elkaar gehaald. Daardoor lijken de bevindingen soms tegenstrijdig.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het onderzoek dat door de politie is verricht zeer beperkt is.
Er kon volgens de verbalisanten geen onderzoek worden verricht aan de data van de verkeersregelinstallatie aangezien deze verouderd was. Daardoor kon ook niet de afstelling van de verkeerslichten op het moment van het ongeluk worden onderzocht.
Niet blijkt of is onderzocht of er beelden van beveiligingscamera’s in de buurt van de locatie van het verkeersongeval waren, die mogelijk het ongeval (en de rijrichtingen van de betrokkenen) vastgelegd zouden kunnen hebben. Ook is niet gebleken dat remsporen of andere sporen op de weg zijn onderzocht, die wellicht informatie over rijrichtingen en snelheden van de betrokken auto’s hadden kunnen opleveren.
Daarnaast heeft de rechtbank - nu in het dossier alleen enkele foto’s van de auto’s van vlak na het ongeval zijn opgenomen - geen volledig beeld van de schade aan beide auto’s gekregen en heeft er geen schade-inpassing plaatsgevonden.
Door dit alles bestaat bij de rechtbank onvoldoende duidelijkheid over hoe de feitelijke toedracht van het verkeersongeval is geweest.
Daardoor kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte heeft gereden over de Noorder Parallelweg, zoals in de tenlastelegging van alle varianten onder feit 1 wordt beschreven. Verdachte ontkent dit en de verklaringen van de getuige, het slachtoffer en verdachte duiden er ook niet op dat verdachte op die weg heeft gereden. Reeds om die reden is een vrijspraak voor alle genoemde varianten onder feit 1 op zijn plaats.
In het verlengde daarvan kan niet worden vastgesteld of verdachte komende op de genoemde kruising linksaf is geslagen om de Stationsstraat in te rijden. Dat wordt ook door verdachte ontkend.
Door het gebrek aan onderzoek kan geen antwoord worden gegeven op de vraag of verdachtes verkeersgedrag, zoals beschreven onder feit 1, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en of dat rijgedrag dan de tenlastegelegde aanmerkelijke schuld van verdachte aan het verkeersongeval oplevert.
Op grond hiervan behoort verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994.
Nu er onvoldoende duidelijk is geworden over de feitelijke situatie voorafgaand aan de aanrijding ten aanzien van de rijroute van de auto bestuurd door verdachte is er ook onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde feit. Daar wordt immers ook vermeld dat verdachte komende op genoemde kruising linksaf is geslagen om de Stationsstraat in te rijden waarbij hij de in die situatie geldende voorschriften niet heeft nageleefd. Dat kan de rechtbank op basis van dit dossier niet vaststellen.
Verdachte moet dan ook van de gehele tenlastelegging onder feit 1 worden vrijgesproken.
Overwegingen feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022340867 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 41.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 december 2023;
- het proces-verbaal van politie (pagina’s 25 en 26 van het eind proces-verbaal) waaruit blijkt dat aan alle formaliteiten met betrekking tot het ademonderzoek is voldaan;
- het ademanalyseformulier (pagina 32 van het eindproces-verbaal).