ECLI:NL:RBZWB:2023:8888

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
C/02/416469 / JE RK 23-2106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
  • mr. Phillips
  • mr. Van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met aandacht voor contactregeling en perspectief

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] in het verleden met spoed uit huis is geplaatst vanwege verwaarlozing en huiselijk geweld. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, waarbij de focus ligt op het creëren van een veilige hechting tussen [minderjarige] en haar moeder, en het onderzoeken van het perspectief van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder zich niet verzet tegen de verzoeken van de GI, maar dat er zorgen zijn over de stabiliteit van de situatie bij de moeder. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en heeft de verzoeken van de GI toegewezen. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 28 december 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 28 december 2024, zodat beide termijnen gelijklopen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer : C/02/416469 / JE RK 23-2106
Datum uitspraak : 18 december 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging van de ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. Smeulders-Martens te Raamsdonksveer,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 november 2023.
1.2.
Op 5 december 2023 heeft de meervoudige kamer het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Smeulders-Martens;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
Hoewel daartoe correct opgeroepen, is de vader niet verschenen en dus ook niet gehoord.
1.3
Het verzoek is, gelet op de samenhang, gelijktijdig behandeld met het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, geregistreerd onder zaaknummer C/02/410665 / JE RK 23-46. Op dit verzoek zal bij separate beschikking worden beslist.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 juli 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 2 augustus 2023 tot
2 februari 2024. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van drie maanden met ingang van
2 augustus 2023 tot 2 november 2023.
2.2
Bij beschikking van 19 oktober 2023 in de zaak met zaaknummer C/02/410665 / JE RK 23-46 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 2 november 2023 tot 28 december 2023. Daarnaast heeft de kinderrechter de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden tot 5 december 2023.
2.3.
[minderjarige] verblijft op basis van voornoemde machtiging in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

De GI legt aan het verzoek ten grondslag dat [minderjarige] in november en december 2021 tweemaal met spoed uit huis is geplaatst. Beide keren was er sprake van verwaarlozing. Daarnaast is [minderjarige] meerdere malen getuige geweest van huiselijk geweld of ruzies tussen de moeder en de vader. In oktober 2022 is besloten om de uithuisplaatsing niet te verlengen omdat er geen vaste jeugdzorgwerker betrokken was en de kinderrechter de moeder nog een kans wilde geven om [minderjarige] weer bij haar te laten wonen. In juni 2023 heeft de GI een nieuwe uithuisplaatsing verzocht omdat te zien was dat het niet lukte om de thuisplaatsing doorgang te laten vinden. De reactie van [minderjarige] werd heftiger voor en na de de moeder zei de omgang gemiddeld één keer in de drie weken af. Op 2 augustus 2023 is de uithuisplaatsing uitgesproken voor drie maanden met daarbij twee duidelijke opdrachten vanuit de rechtbank, namelijk:
  • Er moet bekend zijn welke therapie passend is voor [minderjarige] en deze moet gestart zijn.
  • Het perspectief van [minderjarige] moet onderzocht worden. Gezien haar leeftijd moet bekend worden waar zij gaat opgroeien.
Deze opdracht heeft ertoe geleid dat er met spoed een therapeute vanuit SDW vrij is gemaakt voor de behandeling van [minderjarige] en de WSGV is benaderd om een aanvullend onderzoek omtrent het perspectief te doen in aanvulling van de rapporten van Groei Jeugdhulp. Helaas heeft de moeder na de zitting van 12 juli 2023 besloten om alle contact te stoppen. Zij reageerde niet tot nauwelijks op berichtjes over de omgang met [minderjarige] en gaf aan dat haar auto kapot was, waardoor vervoer lastig werd. Vanaf 12 juli 2023 is de omgang daardoor volledig gestagneerd. Tot de zitting van 11 oktober jl. is de moeder volledig onbereikbaar geweest en de problemen op verschillende leefgebieden namen toe. Doordat er geen omgang meer is geweest, kon het onderzoek van de WSGV geen doorgang vinden. Gezien de leeftijd van [minderjarige] is de aanvaardbare termijn ruim verstreken. Het is de moeder niet gelukt om [minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Daarnaast heeft de behandeling voor [minderjarige] niet kunnen starten doordat de moeder er niet was wanneer de therapeute bij haar voor de deur stond. Nadat er al elf weken geen contact was met de moeder heeft de GI het perspectiefbesluit genomen. Dit besluit is voor de zitting van 11 oktober jl. aangeboden aan de rechtbank. Tijdens deze zitting is gebleken dat de moeder het overzicht volledig kwijt was en dat haar daardoor niets meer lukte. De vaste jeugdzorgwerker heeft ter zitting verteld dat er een groot overleg had plaatsgevonden met de gemeente, werk en uitkering, woningbouw, WMO-begeleiders en de GI. Daarbij hadden alle partijen aangegeven dat zij de moeder wilden helpen, maar dat de moeder dan wel bereikbaar moet zijn.
Na de zitting is de hulp voor de moeder langzaam gestart. Op 13 november jl. was er een gesprek met de moeder, de gemeente, de WMO-begeleider en de GI waarbij de eerste omgang met [minderjarige] is gepland op 22 november 2023. In de periode dat er geen omgang was met de moeder ontwikkelde [minderjarige] zich leeftijdsadequaat en is zij probleemloos gestart op de peuterspeelzaal. Na de eerste omgang was er helaas weer onrust bij [minderjarige] te zien. In het verslag van SDW is te lezen hoe deze onrust zich uit en dat deze onrust ongeveer twee dagen aanhoudt. De GI meent dat zowel de machtiging tot uithuisplaatsing als de ondertoezichtstelling verlengd moeten worden. Zij verzoekt voor beide maatregelen een verlenging met een jaar.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek gewijzigd in die zin dat een verlenging van de ondertoezichtstelling wordt verzocht tot 28 december 2024, zodat de termijnen van de machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling gelijklopen. De GI trekt het overige deel van het verzoek in.
De GI heeft verder aangegeven dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid over haar perspectief. Zij is als baby twee keer met spoed uit huis geplaatst. Gelet op de heftige reactie van [minderjarige] op de contacten met de moeder kan voorlopig niet teruggegaan worden naar een wekelijkse omgangsregeling. Op dit moment vindt er eens in de drie weken omgang plaats bij de moeder thuis. Er zal de komende tijd worden ingezet op het creëren van een veilige hechting van [minderjarige] met de moeder. Daarvoor is het nodig dat er traumatherapie wordt ingezet.
De GI meent dat het komende jaar heel zorgvuldig bekeken moet worden hoe de contactregeling eventueel kan worden uitgebreid en wat er mogelijk is in het vrijwillig kader. De moeder heeft haar gezag altijd op een juiste wijze uitgevoerd. Het is echter van belang dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . Zo lang het perspectief niet duidelijk is, moet er immers teruggewerkt worden naar een thuisplaatsing. [minderjarige] heeft met haar gedrag en ontwikkeling laten zien dat het niet mogelijk is om terug te keren naar de moeder. De pleegouders hebben aangegeven dat zij perspectief biedend zijn. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje met een belaste voorgeschiedenis dat meer dan gemiddeld behoefte heeft aan een stabiele opvoedomgeving. De pleegouders zijn in staat haar dit te bieden. Gezien wordt dat zij in het pleeggezin tot ontwikkeling komt. De GI meent dan ook dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij zich niet verzet tegen de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Wel vindt zij het jammer dat de GI de periode van juli tot en met oktober 2023 heeft gebruikt om naar het perspectief van [minderjarige] te kijken. In die periode is er bij de moeder veel misgegaan. Er waren allerlei redenen waardoor de contactregeling in die periode niet van de grond kwam. De moeder is heel blij dat er inmiddels weer contact is geweest. Dit verloopt voor de moeder goed. [minderjarige] laat bij haar geen problemen zien, maar blijkbaar volgt er daarna wel een reactie. Dit is ingewikkeld voor de moeder. Zij begrijpt inmiddels dat nu [minderjarige] al zo lang niet meer bij haar woont, zij niet meer bij de moeder kan opgroeien. De moeder beseft dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt, zowel voor [minderjarige] als voor haarzelf. Het is voor de moeder daarbij van heel groot belang dat er structureel contact is tussen haar en [minderjarige] en dat [minderjarige] weet wie haar moeder is. Daarnaast hoopt de moeder dat [minderjarige] , als zij dan niet bij haar kan opgroeien, kan opgroeien in het pleeggezin waar zij nu verblijft. Zij ziet dat [minderjarige] veilig gehecht is bij de pleegouders. Het contact tussen de moeder en de pleegouders is goed.
De Raad kan zich vinden in het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad ziet al langere periode een stukje berusting bij de moeder en vindt het heel knap van de moeder dat zij keuzes kan maken die tegen haar gevoel in gaan, maar die in het belang van [minderjarige] zijn. Het perspectiefbesluit zal zeker invloed hebben op het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Zo lang er nog zicht is op terugplaatsing moet er opvoedondersteuning worden geboden. Wanneer dit niet meer het geval is, wordt er meer ingezet op het hebben van fijn en onbelast contact met elkaar. De Raad vindt het belangrijk dat er de komende periode goed wordt gekeken naar de gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] . Dit is zeker ook van belang voor het contact op de lange termijn. De komende tijd moet ook duidelijk worden of de situatie bij de moeder zo bestendig is dat zij blijvend kan instemmen met het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. Het is dan de vraag of een gezagsbeëindiging nog nodig is. Dit alles moet in de komende periode duidelijk worden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Overweging rechtbank
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt de rechtbank als volgt.
[minderjarige] is een meisje dat op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt. Zij is tot tweemaal toe met spoed uit huis geplaatst omdat er sprake was van verwaarlozing en huiselijk geweld tussen de ouders. De vader van [minderjarige] is niet meer in beeld. Bij de moeder is sprake van persoonlijkheidsproblematiek. [minderjarige] verblijft inmiddels al geruime tijd in een pleeggezin. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit een perspectiefbiedend pleeggezin is. [minderjarige] ontwikkelt zich hier goed. Zij heeft vanwege haar belaste voorgeschiedenis opvoeders nodig die beschikken over meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden, goed bij haar kunnen aansluiten en voor haar zorgen. De pleegouders zijn in staat [minderjarige] de structuur, duidelijkheid en stabiliteit te bieden die zij nodig heeft. Door omstandigheden bij de moeder is er een periode geen contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] leek baat te hebben bij deze rustige periode. In november 2023 is er voor het eerst na een lange periode (vijf maanden) weer begeleid contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder. Na afloop van dit contact werd gezien dat [minderjarige] opstandig gedrag vertoonde en veel nabijheid zocht bij de pleegmoeder. Ook tijdens het slapen liet zij veel onrust zien. Dit gedrag hield ongeveer twee dagen aan.
Met de GI en de Raad is de rechtbank van oordeel dat het belangrijk is dat er voor de komende periode rust en stabiliteit wordt ingebouwd. Er moet worden gewerkt aan het bestendigen van de situatie, waarbij het opbouwen van een hechtingsrelatie tussen de moeder en [minderjarige] een belangrijk punt van aandacht is. Daarnaast moet er gekeken worden of er traumatherapie voor [minderjarige] opgestart kan worden. Voor dit alles is de regie van de GI noodzakelijk.
Verder is het belangrijk dat er de komende periode duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij inziet dat zij niet in staat is om [minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. Zij ziet dat [minderjarige] het goed heeft in het pleeggezin. Daarmee laat de moeder zien dat zij het belang van [minderjarige] vooropstelt. Evenals de Raad vindt de rechtbank dit erg knap van de moeder. De rechtbank begrijpt de wens van de moeder om een duidelijke contactregeling met [minderjarige] te hebben, waarbij zij [minderjarige] regelmatig ziet. Dit is niet alleen belangrijk voor de moeder maar zeker ook in het belang van [minderjarige] . De GI dient de komende periode te onderzoeken wat de (on)mogelijkheden zijn bij zowel de moeder als bij [minderjarige] . Bij een eventuele uitbreiding van de contactregeling moet het tempo van [minderjarige] altijd leidend zijn.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen. De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen met een jaar, van 28 december 2023 tot 28 december 2024. Zij zal de ondertoezichtstelling verlengen van
2 februari 2024 tot 28 december 2024, zodat beide termijnen gelijklopen. De rechtbank wijst het verzoek van de GI voor het overige af.
Uitvoerbaar bij voorraad
De rechtbank zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 2 februari 2024 tot 28 december 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van
28 december 2023 tot 28 december 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het overige af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2023 door
mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Phillips en mr. Van der Pols, allen kinderrechters, bijgestaan door Van Beijsterveldt als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.