ECLI:NL:RBZWB:2023:8876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2698 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2023 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 14 september 2023, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die op 13 april 2023 was genomen. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht niet tijdig was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De opposant heeft echter verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat hij het griffierecht op 22 mei 2023 tijdig heeft betaald. Ter onderbouwing heeft hij een betalingsbewijs overgelegd. De verzetrechter heeft vastgesteld dat de opposant een overzicht van transactiedetails heeft overgelegd, waaruit blijkt dat op 22 mei 2023 een bedrag van € 50,- is overgemaakt naar het Landelijk Diensten Centrum Rechtspraak (LDCR). Echter, het betalingskenmerk dat de opposant gebruikte, kwam niet overeen met het kenmerk dat in de nota griffierecht stond, waardoor de betaling als zijnde voor een andere zaak werd geregistreerd.

De verzetrechter concludeert dat de opposant de intentie had om het griffierecht voor deze zaak te voldoen, maar dat de betaling ten onrechte aan een andere zaak is gekoppeld. Hierdoor heeft de rechtbank in de eerdere uitspraak ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Het verzet is gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. De rechtbank heeft het LDCR verzocht om het betaalde griffierecht over te boeken naar deze zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2698 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 13 april 2023 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 14 september 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het griffierecht niet tijdig was betaald.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij het griffierecht op 22 mei 2023, en daarmee tijdig, heeft betaald. Ter onderbouwing overlegt hij een betalingsbewijs.
De verzetrechter stelt vast dat opposant een overzicht met transactiedetails uit de digitale omgeving van de bank heeft overgelegd, waaruit blijkt dat op 22 mei 2023 een bedrag van € 50,- is overgemaakt naar het Landelijk Diensten Centrum Rechtspraak (LDCR) onder vermelding van een ander betalingskenmerk dan het betalingskenmerk dat in de aan opposant verzonden nota griffierecht stond. De laatste twee cijfers zijn namelijk omgedraaid. Uit navraag bij het LDCR is gebleken dat het door opposant vermelde betalingskenmerk hoorde bij een andere zaak en dat het door opposant betaalde bedrag als betaling van het griffierecht in die zaak is geregistreerd. Het bedrag is niet teruggestort.
Naar het oordeel van de verzetrechter is uit het voorgaande voldoende gebleken dat opposant de intentie heeft gehad het griffierecht in deze zaak te voldoen en dat de betaling ten onrechte als betaling van het griffierecht in de andere zaak is geregistreerd.
Uit wat opposant heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De rechtbank heeft het LDCR verzocht het betaalde griffierecht over te boeken naar dit beroep.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 12 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.