6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft op de bewuste avond, waarbij veel drank in het spel was, het slachtoffer – haar inmiddels ex-partner – meerdere keren met een mes in het lichaam gestoken toen hij in een stoel zat. Dit moet voor het slachtoffer een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Bovendien had het handelen van verdachte nog ernstigere gevolgen kunnen hebben dan die zich nu al hebben voorgedaan. Dat het niet tot dodelijk letsel heeft geleid, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting werd voorgedragen blijkt dat het slachtoffer langdurig grote angst, boosheid en verdriet heeft ervaren. Verdachte was zijn grote liefde en ze waren gelukkig samen. Dit geluk werd ook bezegeld met een huwelijk. Door dit feit is dat alles kapot gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 7 september 2023. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapportages. Uit de rapportages van [psychiater] van 15 juli 2023 en
[psycholoog] maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornis was ook ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit aanwezig en heeft haar gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde beïnvloed. Dit aandeel is echter slechts partieel. De inschatting is dat er een bepaalde mate van keuzevrijheid was in het handelen van verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, maar dat de keuzevrijheid ook beperkt werd door stoornissen. De affectlabiliteit, impulsiviteit en opgekropte emoties (woede) vanuit de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met verhoogde impulsiviteit door alcoholgebruik, maakte dat verdachte handelde vanuit fors gestuwde agressie die haar handelingsvrijheid verminderde, maar niet volledig beperkte. De angst voor verlating/eenzaamheid, instabiliteit van identiteit, reactieve stemming en problemen met interpersoonlijke relaties voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek hebben ook bijgedragen aan het tot stand komen van de omgevingsfactoren die van invloed zijn geweest op het tenlastegelegde. Door beide deskundigen wordt geadviseerd het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten het risico op recidive als matig verhoogd in.
Beide deskundigen stellen dat een intensieve langdurige klinische behandeling van de ernstige persoonlijkheidsstoornis en dito verslavingsproblematiek noodzakelijk is om het recidivegevaar te beperken. Meer in het bijzonder heeft [psychiater] overwogen dat alleen binnen een gesloten kliniek voldoende controle mogelijk zal zijn op het alcoholgebruik en er zicht kan worden gehouden op (nieuwe) relaties (waarbinnen het recidiverisico kan ontstaan). De persoonlijkheidsproblematiek leidt ertoe dat verdachte steeds opnieuw in disfunctionele relaties terecht komt en dat patronen van terugvallen in drankgebruik en huiselijk geweld zich herhalen. Het is noodzakelijk dat de verslavingsproblematiek onder controle komt. De problematiek van verdachte vereist een geïntegreerde aanpak van zowel de persoonlijkheidsstoornis als de stoornis in het gebruik van alcohol. De psychiater heeft geadviseerd de behandeling vorm te geven binnen de juridische kaders van een tbs met dwangverpleging.
[psycholoog] heeft aangegeven dat verdachte allereerst klinisch moet worden behandeld, waarbij de voorkeur uitgaat naar een FPA. Het beveiligingsniveau van een FPA wordt als toereikend beschouwd. Binnen een FPA zijn ook meer resocialisatiemogelijkheden en kan verdachte middels het oefenen van vrijheden haar vaardigheden leren versterken. Bij afname van risicofactoren in instabiliteit en wanneer verdachte heeft gewerkt aan haar zelfinzicht en assertiviteit, kan met haar worden toegewerkt naar het zich in de maatschappij leren staande houden. In een (deels) gereguleerde setting, zoals een begeleid wonen traject, kan verder worden gewerkt aan het uitbreiden van haar vaardigheden wanneer spanningen opnieuw kunnen oplopen. Verder kan worden gewerkt aan het zinvol invullen van haar dagbesteding/vergroten van zingeving en verder vormgeven van pro-sociale (partner)relaties, daarmee beschermende factoren verder uitbreiden. Vanwege het matig recidiverisico, de ernst van de tenlastegelegde feiten, maar ook de ingeschatte noodzaak van striktere kaders rondom behandeling, wordt door [psycholoog] geadviseerd verdachte de vernoemde behandeling op te leggen in het kader van tbs met voorwaarden.
Gezien de adviezen van psycholoog en psychiater neemt de rechtbank de conclusie dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor haar stoornissen over. Tevens is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Naar aanleiding van genoemde rapportages is door de reclassering op 16 november 2023 een maatregelenrapport opgemaakt. De reclassering adviseert daarin positief over een tbs met voorwaarden en heeft in het maatregelenrapport een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan verdachte zou moeten voldoende om de kans op recidive te verminderen. Verdachte heeft ter zitting zich bereid verklaard aan deze voorwaarden mee te werken.
Verdachte heeft ter terechtzitting het aan haar tenlastegelegde feit bekend en daarnaast ook probleembesef getoond. Zij lijkt ook het laakbare van haar handelen in te zien. Daarmee zal de rechtbank bij de oplegging van de straf en maatregel rekening houden.
De op te leggen straf en maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader de hulpverlening moet en kan worden geboden. De psychiater komt immers tot het advies over te gaan tot oplegging van de tbs maatregel met dwangverpleging en de psycholoog heeft geadviseerd een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij oplegging van dwangverpleging thans niet nodig acht. Zij acht hierbij van belang dat verdachte zich bereid heeft verklaard zich aan de voordwaarden – zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering – te houden. Daarbij komt dat zij heeft bekend verdachte te hebben gestoken en het laakbare van haar handelen lijkt in te zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van de voorwaarden, zoals die zijn opgenomen in het maatregelenrapport van de Reclassering Nederland van 16 november 2023.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf van de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest – zoals is gevorderd door de officier van justitie – noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact van het gepleegde feit op het slachtoffer anderzijds.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.