ECLI:NL:RBZWB:2023:8790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
02-095913-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens relatieconflict

Op 15 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1966, heeft op 9 april 2023 in Breda haar ex-partner meerdere keren met een mes gestoken tijdens een conflict, terwijl hij in een stoel zat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een langdurige relatie waarin alcoholgebruik een grote rol speelde. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat zij zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat haar handelen niet als verdedigend kon worden aangemerkt. De rechtbank achtte de poging tot moord niet bewezen, maar wel de poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht, en een tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank heeft ook schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door het handelen van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 11.514,93 toegewezen, waarvan € 1.514,93 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan voorwaarden die zijn opgesteld door de reclassering, waaronder het meewerken aan behandeling voor haar geestelijke gezondheidsproblemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/095913-23
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1966 te [plaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting te Nieuwersluis
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] met een mes te vermoorden dan wel te doden

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen. Onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer] neer te steken. Verdachte dient daarvan ook te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Volgens de officier van justitie is daarbij sprake van vol opzet van verdachte op de daad van aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 impliciet tenlastegelegde poging tot moord. Ten aanzien van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Partiële vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord
De rechtbank acht, met de officier van justitie en verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachte raad en spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 1 primair impliciet ten laste gelegde poging tot moord.
Bewijsmiddelen impliciet tenlastegelegde poging tot doodslag
Verdachte heeft voor zover het hierna door de rechtbank bewezen wordt verklaard bekend dat zij aangever met een mes meerdere keren in het lichaam heeft gestoken. De rechtbank stelt vast dat door de raadsman van verdachte geen vrijspraak is bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegde ter zitting van 1 december 2023;
  • een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , pagina 43 en verder;
  • het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant] , pagina 73 en verder;
  • het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring van [slachtoffer] , pagina 61.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Over de aanleiding van het incident verschillen aangever en verdachte van mening, waarbij verdachte verklaart dat aangever weer begon te schelden en treiteren en aangever verklaart dat er geen bijzonderheden waren. In elk geval staat wel vast dat verdachte op een gegeven moment in de slaapkamer een mes heeft gehaald en daarmee aangever meerdere keren in het lichaam heeft gestoken. Aangever is daardoor ernstig gewond geraakt. Hij had enkele steekwonden in de borstkas en een steekwond hogerop richting de nek. Tevens had verdachte een steekwond ter hoogte van zijn penis. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich op de plekken waar het slachtoffer is geraakt vitale delen bevinden. Door te handelen als zij heeft gedaan, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden en is het opzet van de verdachte, minst genomen in voorwaardelijke zin, daarop gericht geweest.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 april 2023 te Breda, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer]
meermalen, met een mes in diens lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Subsidiair is betoogd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de aard van de dreiging en er sprake is van putatief noodweer(exces). Bij verdachte ontstond een hevige gemoedsbeweging door de doodsangst en stress.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie dient het beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) te worden verworpen. Uit alle feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en is gaan steken in het lichaam van het slachtoffer terwijl hij in een stoel zat. Dit betekent dat een beroep op noodweer(exces) of putatief noodweer(exces) niet kan slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep op noodweer(exces), dan wel putatief noodweer(exces) gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verweten gedraging was gericht tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit de wettelijke omschrijving van noodweer volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding moet gaan. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard, wanneer de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie. In een dergelijk geval kan ook een beroep op noodweerexces of putatief noodweer(exces) niet slagen.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de verschillende verweren op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Er was sprake van een langdurige relatie tussen verdachte en het slachtoffer, waarin het gebruik van alcohol een grote rol heeft gespeeld. De relatie verslechterde op het moment dat het slachtoffer na een ongeval arbeidsongeschikt raakte en daardoor vaak thuis was. Hierna hebben zich verschillende incidenten voorgedaan tussen beide. Zowel verdachte als het slachtoffer hadden hulp nodig, onder meer in verband met hun alcoholgebruik, en stonden hiervoor ook ingeschreven. Deze hulp is echter niet tijdig gekomen. Op de ochtend van het incident heeft verdachte een mes onder haar hoofdkussen gelegd. Uit de eigen verklaring van verdachte leidt de rechtbank in ieder geval af dat ze dit heeft gedaan uit angst om aangevallen te worden door aangever en om dan met het mes te kunnen dreigen. Toen het slachtoffer op de desbetreffende dag thuis kwam lag verdachte op bed. Het slachtoffer begon naar haar zeggen meteen tegen haar te schelden. Ook treiterde hij haar weer. Aangever betwist dat hij heeft gescholden en getreiterd. Verdachte heeft verklaard dat zij inmiddels haar bed uitgekomen was en op een gegeven moment besloot dat het genoeg was met het schelden en treiteren. Zij is in de slaapkamer het mes gaan halen. Daarmee heeft zij vervolgens het slachtoffer meerdere keren in zijn lichaam gestoken. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat het slachtoffer op het moment van steken in een stoel zat.
De rechtbank stelt concluderend vast dat er tussen verdachte en het slachtoffer grote spanningen waren. Het is aannemelijk dat verdachte en slachtoffer op eigen kracht de spanningen niet konden wegnemen. Verdachte heeft er op enig moment voor gekozen om naar de slaapkamer te gaan en het mes – dat ze die ochtend onder haar kussen had gelegd – te pakken en het slachtoffer hiermee te steken. Deze gedraging van verdachte kan onder voornoemde omstandigheden noch op grond van haar bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van die gedraging, worden aangemerkt als verdedigend. De rechtbank weegt hier in het bijzonder mee dat het slachtoffer in een stoel zat toen hij gestoken werd. De rechtbank acht de gedraging van verdachte onder de geschetste omstandigheden aanvallend, escalerend en gericht op confrontatie omdat voor haar de maat vol was. Dit betekent dat een beroep op noodweer(exces) of putatief noodweer(-exces) niet kan slagen. Dit verweer worden dan ook in alle varianten verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
3 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een tbs-maatregel met dwangverpleging. Zij wijst hiervoor naar het psychiatrische rapport. Er wordt voldaan aan de formele eisen voor het opleggen van tbs en de eis van proportionaliteit en subsidiariteit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uiterst subsidiair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen met als onvoorwaardelijk deel de tijd die verdachte reeds in detentie heeft gezeten met daarbij de oplegging van tbs met voorwaarden. Op deze manier kan verdachte zich volledige gaan richten op behandeling en zich focussen op haar toekomst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft op de bewuste avond, waarbij veel drank in het spel was, het slachtoffer – haar inmiddels ex-partner – meerdere keren met een mes in het lichaam gestoken toen hij in een stoel zat. Dit moet voor het slachtoffer een zeer beangstigende ervaring zijn geweest. Bovendien had het handelen van verdachte nog ernstigere gevolgen kunnen hebben dan die zich nu al hebben voorgedaan. Dat het niet tot dodelijk letsel heeft geleid, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting werd voorgedragen blijkt dat het slachtoffer langdurig grote angst, boosheid en verdriet heeft ervaren. Verdachte was zijn grote liefde en ze waren gelukkig samen. Dit geluk werd ook bezegeld met een huwelijk. Door dit feit is dat alles kapot gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 7 september 2023. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapportages. Uit de rapportages van [psychiater] van 15 juli 2023 en
[psycholoog] maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornis was ook ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit aanwezig en heeft haar gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde beïnvloed. Dit aandeel is echter slechts partieel. De inschatting is dat er een bepaalde mate van keuzevrijheid was in het handelen van verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, maar dat de keuzevrijheid ook beperkt werd door stoornissen. De affectlabiliteit, impulsiviteit en opgekropte emoties (woede) vanuit de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met verhoogde impulsiviteit door alcoholgebruik, maakte dat verdachte handelde vanuit fors gestuwde agressie die haar handelingsvrijheid verminderde, maar niet volledig beperkte. De angst voor verlating/eenzaamheid, instabiliteit van identiteit, reactieve stemming en problemen met interpersoonlijke relaties voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek hebben ook bijgedragen aan het tot stand komen van de omgevingsfactoren die van invloed zijn geweest op het tenlastegelegde. Door beide deskundigen wordt geadviseerd het ten laste gelegde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen schatten het risico op recidive als matig verhoogd in.
Beide deskundigen stellen dat een intensieve langdurige klinische behandeling van de ernstige persoonlijkheidsstoornis en dito verslavingsproblematiek noodzakelijk is om het recidivegevaar te beperken. Meer in het bijzonder heeft [psychiater] overwogen dat alleen binnen een gesloten kliniek voldoende controle mogelijk zal zijn op het alcoholgebruik en er zicht kan worden gehouden op (nieuwe) relaties (waarbinnen het recidiverisico kan ontstaan). De persoonlijkheidsproblematiek leidt ertoe dat verdachte steeds opnieuw in disfunctionele relaties terecht komt en dat patronen van terugvallen in drankgebruik en huiselijk geweld zich herhalen. Het is noodzakelijk dat de verslavingsproblematiek onder controle komt. De problematiek van verdachte vereist een geïntegreerde aanpak van zowel de persoonlijkheidsstoornis als de stoornis in het gebruik van alcohol. De psychiater heeft geadviseerd de behandeling vorm te geven binnen de juridische kaders van een tbs met dwangverpleging.
[psycholoog] heeft aangegeven dat verdachte allereerst klinisch moet worden behandeld, waarbij de voorkeur uitgaat naar een FPA. Het beveiligingsniveau van een FPA wordt als toereikend beschouwd. Binnen een FPA zijn ook meer resocialisatiemogelijkheden en kan verdachte middels het oefenen van vrijheden haar vaardigheden leren versterken. Bij afname van risicofactoren in instabiliteit en wanneer verdachte heeft gewerkt aan haar zelfinzicht en assertiviteit, kan met haar worden toegewerkt naar het zich in de maatschappij leren staande houden. In een (deels) gereguleerde setting, zoals een begeleid wonen traject, kan verder worden gewerkt aan het uitbreiden van haar vaardigheden wanneer spanningen opnieuw kunnen oplopen. Verder kan worden gewerkt aan het zinvol invullen van haar dagbesteding/vergroten van zingeving en verder vormgeven van pro-sociale (partner)relaties, daarmee beschermende factoren verder uitbreiden. Vanwege het matig recidiverisico, de ernst van de tenlastegelegde feiten, maar ook de ingeschatte noodzaak van striktere kaders rondom behandeling, wordt door [psycholoog] geadviseerd verdachte de vernoemde behandeling op te leggen in het kader van tbs met voorwaarden.
Gezien de adviezen van psycholoog en psychiater neemt de rechtbank de conclusie dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor haar stoornissen over. Tevens is de rechtbank met de deskundigen van oordeel dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Naar aanleiding van genoemde rapportages is door de reclassering op 16 november 2023 een maatregelenrapport opgemaakt. De reclassering adviseert daarin positief over een tbs met voorwaarden en heeft in het maatregelenrapport een aantal voorwaarden geformuleerd waaraan verdachte zou moeten voldoende om de kans op recidive te verminderen. Verdachte heeft ter zitting zich bereid verklaard aan deze voorwaarden mee te werken.
Verdachte heeft ter terechtzitting het aan haar tenlastegelegde feit bekend en daarnaast ook probleembesef getoond. Zij lijkt ook het laakbare van haar handelen in te zien. Daarmee zal de rechtbank bij de oplegging van de straf en maatregel rekening houden.
De op te leggen straf en maatregel
Gelet op de inhoud van de rapporten en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader de hulpverlening moet en kan worden geboden. De psychiater komt immers tot het advies over te gaan tot oplegging van de tbs maatregel met dwangverpleging en de psycholoog heeft geadviseerd een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij oplegging van dwangverpleging thans niet nodig acht. Zij acht hierbij van belang dat verdachte zich bereid heeft verklaard zich aan de voordwaarden – zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering – te houden. Daarbij komt dat zij heeft bekend verdachte te hebben gestoken en het laakbare van haar handelen lijkt in te zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van de voorwaarden, zoals die zijn opgenomen in het maatregelenrapport van de Reclassering Nederland van 16 november 2023.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf van de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest – zoals is gevorderd door de officier van justitie – noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact van het gepleegde feit op het slachtoffer anderzijds.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer]
Materiele schade
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 48.372,95 inclusief wettelijke rente. Hiervan bestaat € 4.372,95 uit materiele schade en € 44.000,00 uit immateriële schade. De materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • € 805,00 ziekenhuisdaggeldvergoeding
  • € 200,00 kleding
  • € 949,90 vloerkleed, stoel en dekbedden
  • € 38,50 pedicure oktober 2023
  • € 231,00 pedicure 2024
  • € 77,90 brace
  • € P.M. aangemeten brace (Revant)
  • € 770,00 eigen risico 2024-2025
  • € 393,53 maaltijdservice juli t/m 2 november 2023
  • € 907,12 maaltijdservice 3 november 2023 t/m juni 2024
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Vloerkleed, stoel en dekbedden
Ter zitting is niet duidelijk geworden dat het slachtoffer degene is geweest die het vloerkleed, stoel en de dekbedden heeft betaald. Niet valt uit te sluiten dat verdachte hierin ook heeft bijgedragen. Door deze onduidelijkheden is de omvang van de schade aan het vloerkleed, stoel en dekbedden niet goed vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Pedicure 2024
De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 231 voor de pedicure in 2024. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Eigen risico 2024-2025
De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 770,- voor het eigen risico in 2024-2025. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Maaltijdservice 3 november 2023 t/m juni 2024
Voorts heeft de benadeelde verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 907,12 voor maaltijdservice. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu de beoordeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie materiële schade
De overige door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat de materiele schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.514,93.
Immateriële schade
[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 44.000,00,- aan immateriële schadevergoeding. Hij heeft aangevoerd dat hij zowel lichamelijk letsel als psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat hij zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank voor de tot nu toe geleden immateriële schade een vergoeding van € 10.000,- toewijsbaar.
7.2
De benadeelde partij [zus van slachtoffer]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.131,19 aan materiële schade. De is als volgt opgebouwd:
  • € 368,61 reiskosten 2023
  • € 486,91 chauffeuren naar LUMC 2023 (bestede tijd en gereden km)
  • € 11,00 parkeerkosten LUMC 2023
  • € 253,44 reiskosten naar LUMC 2024-2025
  • € 1.716,00 huishoudelijke hulp “ADL”
  • € 3.028,43 verlofuren en mantelzorg door zus
  • € 266,80 huishoudelijke hulp december 2023 t/m December 2024
Ingevolgde de Wet affectieschade en verplaatste schade (https://intro.rechtspraak.minjus.nl/LOV/Straf/Wetgeving/Wetgevingsberichten/Documents/Wetgevingsbericht%20Wet%20affectieschade%20en%20verplaatste%20schade.pdf)is sinds 1 januari 2019 de kring van voegingsgerechtigden verruimd en kunnen, indien de in art. 51f lid 1 genoemde persoon als gevolg van het strafbare feit letsel heeft, derden zich ook voegen ter zake van de kosten die zij ten behoeve van het slachtoffer hebben gemaakt, als bedoeld in art. 6:107 lid 1 onder a BW (verplaatste schade).
Vast staat dat het slachtoffer letsel heeft als gevolg van het strafbare feit. Beoordeeld dient te worden in hoeverre de door de zus van het slachtoffer opgevoerde kosten ten behoeve van hem zijn gemaakt.
Reiskosten 2023
Dit betreft volgens de toelichting de reiskosten van familieleden, gemaakt om het slachtoffer thuis of in het ziekenhuis te bezoeken of hem naar het ziekenhuis te brengen. Het is aan de hand van de ingediende stukken ondoenlijk te bepalen welke kosten door de zus zelf zijn gemaakt. De beoordeling van dit deel van de vordering is dan ook een onevenredige belasting van het strafproces, reden waarom [zus van slachtoffer] op dit punt niet ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
Chauffeuren naar LUMC 2023
Hetgeen hierboven is opgenomen bij de reiskosten over 2023 geldt ook voor dit deel van de vordering. De beoordeling van dit deel van de vordering is dan ook een onevenredige belasting van het strafproces, reden waarom [zus van slachtoffer] op dit punt niet ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht..
Reiskosten naar LUMC 2024-2025
Het betreft hier toekomstige kosten waarvan de vaststelling zeer lastig is omdat niet goed beoordeeld kan worden welke kosten daadwerkelijk gemaakt gaan worden. De beoordeling van dit deel van de vordering is dan ook een onevenredige belasting van het strafproces, reden waarom [zus van slachtoffer] op dit punt niet ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
Huishoudelijke hulp “ADL”
Deze post ziet op hulp in de huishouding, geboden door familieleden van het slachtoffer. Ook hier is het onduidelijk welke voor het slachtoffer noodzakelijke kosten zijn gemaakt door [zus van slachtoffer] . De beoordeling van dit deel van de vordering is dan ook een onevenredige belasting van het strafproces, reden waarom [zus van slachtoffer] op dit punt niet ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
Verlofuren en mantelzorg door zus
Deze post ziet op tijd, zorg en aandacht die [zus van slachtoffer] aan het slachtoffer heeft besteed. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de zus zich heeft ontfermt over het slachtoffer. In hoeverre dit kosten met zich meegebracht heeft die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet goed vast te stellen. De beoordeling van dit deel van de vordering is dan ook een onevenredige belasting van het strafproces, reden waarom [zus van slachtoffer] op dit punt niet ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
Huishoudelijke hulp december 2023 t/m December 2024
Deze post betreft toekomstige kosten die lastig vast te stellen zijn omdat niet goed beoordeeld kan worden welke kosten nog gemaakt gaan worden. De beoordeling van dit deel van de vordering is dan ook een onevenredige belasting van het strafproces, reden waarom [zus van slachtoffer] op dit punt niet ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan desgewenst bij de civiele rechter worden aangebracht.
Conclusie materiële schade
De overige door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat de materiele schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 11,-.
7.3
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal bij de toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over alle toegekende bedragen de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 9 april 2023.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
Geen strafbaar feit plegen
Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
Meewerken aan time-out
Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch kliniek of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
Niet naar het buitenland
Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
Opname in een zorginstelling
Verdachte laat zich opnemen in FPK de Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich ambulant behandelen binnen de GGZ en de verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het afronden van de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft binnen een beschermde woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld;
Drugsverbod
Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Alcoholverbod
Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Contactverbod
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)
Verdachte bevindt zich niet in de straat van de woning van het slachtoffer in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
Dagbesteding
Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden en werkt eventueel mee aan bewindvoering als de reclassering dit nodig acht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 zakken papier, vensterzak;
* telefoon Samsung in bruinlederen hoesje;
* briefpost (gelijkend op afscheidsbrief);
* boek/drukwerk/document (kladblok met turven);
* computer/bijz. electr. app (Dell notebook);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 11.514,93, waarvan € 1.514,93 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 april 2023 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
,
€ 11.514,93 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 92 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[zus van slachtoffer]van
€ 11,-aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[zus van slachtoffer] , € 11,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. D. van Kralingen en W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2023.
Mr. D. van Kralingen en mr. W.H.C. van Eck zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.