ECLI:NL:RBZWB:2023:8772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
C/02/416128 / JE RK 23-2046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe echtscheidingssituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk op 16 december 2019 is ingesteld, is herhaaldelijk verlengd en loopt nu tot 16 juni 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, [de moeder] en [de vader], gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. De ouders zijn verwikkeld in een langdurige echtscheidingsstrijd, wat leidt tot een onveilige situatie voor [minderjarige]. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De vader heeft een zelfstandig verzoek ingediend voor een diagnostisch onderzoek door een andere zorgaanbieder, maar dit verzoek is afgewezen omdat de kinderrechter niet de bevoegdheid heeft om een zorgaanbieder opdracht te geven. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en dat de GI betrokken moet blijven bij de hulpverlening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416128 / JE RK 23-2046
Datum uitspraak: 14 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Roosendaal, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. C.J.H.E. Jeurissen te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 november 2023;
  • de stelbrief van mr. Jeurissen van 30 november 2023;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, binnengekomen bij de rechtbank op 5 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 december 2023. Daarbij waren aanwezig de ouders, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigsters namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar verblijft volgens een co-ouderschapsregeling de ene week bij haar vader en de andere week bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 16 december 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 16 december 2019 tot 16 december 2020. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 december 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Bij wijze van (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek (ex artikel 1:262b BW) vraagt de vader om, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [zorgcentrum] te [plaats 2] (althans een door de rechtbank te bepalen instantie die niet valt onder de samenwerking met Jeugdbescherming Brabant) [minderjarige] zal onderzoeken, zal rapporteren aan beide ouders en de GI en passende hulpverlening zal bieden aan [minderjarige] , waarbij beide ouders worden betrokken, één en ander op basis van de onderzoeksvragen zoals die zijn geformuleerd door Jeugdbescherming Brabant, de vader en de moeder (zie pagina 2 van de bepaling Jeugdhulp d.d. 17 oktober 2023).

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft bij de mondeling behandeling haar verzoek gehandhaafd. De GI vindt dat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de (verzochte) duur van zes maanden. Er bestaan nog steeds zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders blijven strijd voeren, ondanks dat er al meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet. De GI verwacht dat deze strijd niet opgelost kan worden in het kader van een ondertoezichtstelling, maar vindt het belangrijk dat een diagnostisch onderzoek bij [minderjarige] wordt uitgevoerd en dat de adviezen voor vervolghulp die daaruit voorkomen worden opgevolgd, in die zin dat deze hulp voor [minderjarige] wordt opgestart.
Het lukt beide ouders niet om dat gezamenlijk in het vrijwillig kader van de grond te doen komen, zij verschillen overal over van mening, daarom is de betrokkenheid van de GI op dit punt nog nodig. Ook vindt de GI het belangrijk dat haar onderzoeksvragen worden meegenomen.
Recentelijk heeft er een intakegesprek plaatsgevonden met beide ouders afzonderlijk bij [jeugdhulp] . Er is overeenstemming dat de onderzoeksvragen van de GI, de vader en de moeder worden meegenomen. [jeugdhulp] kan op korte termijn met het onderzoek starten. De GI heeft navraag gedaan en het is ook mogelijk om voornoemde onderzoek te laten verrichten door [zorgcentrum] . Dit kan op de locatie te [plaats 3] . Dan zal er eerst een intake dienen plaats te vinden en het is niet duidelijk wanneer dit onderzoek kan starten.
Na het afronden van het onderzoek en het inzetten van de eventuele benodigde hulpverlening is volgens de GI het maximaal haalbare resultaat in het kader van de ondertoezichtstelling bereikt.
4.2.
Door en namens de vader wordt aangevoerd dat hij primair niet instemt met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De contactregeling loopt, het gaat goed met haar op school en de strijd is meer naar de achtergrond verplaatst. Beide ouders vertonen goed genoeg ouderschap. Er is rust nodig voor hem en [minderjarige] en de ondertoezichtstelling is een bron van onrust en stress. Hij heeft geen vertrouwen in de GI. De vader wenst dat hij betrokken wordt bij het hulpverleningstraject, eerder heeft hij dat niet ervaren. De vader stemt in met het diagnostisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende hulpverlening voor [minderjarige] . Nu de ouders het eens zijn over de onderzoeksvragen kunnen zij dit zelf organiseren, daarvoor is de GI niet nodig. De vader wil graag dat het onderzoek wordt verricht door [zorgcentrum] , omdat hij de indruk heeft de GI betrokkenheid heeft bij [jeugdhulp] . Wanneer de GI bij het onderzoek betrokken is, ook bij [zorgcentrum] , leidt dit bij hem tot wantrouwen over de uitkomst.
4.3.
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de moeder instemt met de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat het de ouders samen lukt om het gewenste onderzoek van [minderjarige] te laten verrichten in een vrijwillig kader. Het lukt de ouders niet om gezamenlijke keuzes te maken. Ook de inzet van vervolghulpverlening zal zonder inzet van de GI niet van de grond komen. De moeder kan ermee instemmen dat het onderzoek van [minderjarige] door [zorgcentrum] wordt verricht.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de hevige en langlopende echtscheidingsstrijd tussen de ouders nog steeds voortduurt, ondanks dat er al meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet. Het lukt de ouders ook niet om emotionele toestemming aan [minderjarige] te geven voor het hebben van contact met de andere ouder, waardoor [minderjarige] wordt belast. Daarbij belasten de ouders [minderjarige] met hun onderlinge frustraties en negativiteit. Als gevolg hiervan is [minderjarige] klem geraakt tussen haar ouders en ervaart zij loyaliteitsproblemen. [minderjarige] wordt dan ook nog steeds ernstig in haar (sociaal-emotionele) ontwikkeling bedreigd.
5.4.
Gezien het moeizame verloop van de verplichte hulpverlening in het kader van de jarenlange ondertoezichtstelling, heeft de kinderrechter er geen vertrouwen in dat de ouders nu wel in staat zijn om het door beide ouders noodzakelijk geachte diagnostische onderzoek van [minderjarige] en de eventuele daaruit voortvloeiende geadviseerde hulpverlening op vrijwillige basis gezamenlijk te organiseren. Zodra de ouders op een punt van mening verschillen, zal dit het traject belemmeren en waarschijnlijk doen stoppen. Een verplicht kader met inzet van de GI is dan ook nog steeds noodzakelijk, nu de kinderrechter een dergelijk onderzoek en het uitvoeren van daaruit voortvloeiende adviezen in het belang van [minderjarige] acht. Nadat de GI de geadviseerde hulpverlening heeft georganiseerd, kan de ondertoezichtstelling beëindigd worden. Niet omdat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op dat moment is weggenomen, maar omdat in het kader van de ondertoezichtstelling het maximaal haalbare resultaat lijkt te zijn bereikt.
5.5.
Gelet op het voorgaande, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in haar belang conform het verzoek verlengen.
5.6.
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de vader stelt de kinderrechter vast dat de ouders en de GI kunnen instemmen met een diagnostisch onderzoek dat door [zorgcentrum] wordt uitgevoerd. De kinderrechter hoopt, gelet op de wens van de vader, dat de GI het onderzoek dan ook door [zorgcentrum] laat verrichten, ook al zal dit traject wat meer tijd vergen dan bij [jeugdhulp] , omdat nog een intake moet plaatsvinden. Daarnaast is uitdrukkelijk besproken dat bij de inzet van eventuele geadviseerde hulpverlening de beide ouders moeten worden betrokken.
De kinderrechter hoopt dat de vader zijn volledige medewerking verleent aan dit onderzoek bij de door hem gewenste instelling, op basis van de onderzoeksvragen waarover de ouders en de GI overeenstemming hebben bereikt, nu de GI in deze laatste fase van de ondertoezichtstelling, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, enkel de taak heeft om het verloop van het onderzoek in goede banen te leiden en eventuele geadviseerde hulpverlening voor [minderjarige] op te starten.
Gelet op het vorenstaande en het gegeven dat de kinderrechter niet de bevoegdheid heeft om zelf een zorgaanbieder opdracht te geven tot het verrichten van onderzoek of het bieden van behandeling zal het verzoek van de vader worden afgewezen.
5.7.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 16 december 2023 tot 16 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Can als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.