ECLI:NL:RBZWB:2023:8770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2330
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van het UWV van 11 augustus 2022, waarin de hoogte van zijn Ziektewetuitkering werd beoordeeld. Het UWV verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk in een besluit van 23 februari 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 27 oktober 2023 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het UWV ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank legt uit dat de brief van 11 augustus 2022 wel degelijk een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de brief gericht is op een rechtsgevolg, namelijk de vaststelling van de hoogte van de Ziektewetuitkering, en dat het UWV verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de Ziektewet.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2330 ZW

uitspraak van 8 december 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Zwolle), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft het UWV aan de (ex-)werkgever van eiser laten weten dat de hoogte van de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser is beoordeeld. Tegen deze brief heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 23 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaarschift als beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser bijgestaan door [naam 1], de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het UWV het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 11 augustus 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Op 5 augustus 2022 heeft de (ex-)werkgever van eiser een verzoek voor de beoordeling van de hoogte van de ZW-uitkering van eiser ingediend.
1.2.
Bij brief van 11 augustus 2022 heeft het UWV een beoordeling gedaan met betrekking tot de hoogte van de ZW-uitkering van eiseres en de (ex-) werkgever over de hoogte van de uitkering geïnformeerd.
1.3.
Eiser heeft op 10 februari 2023 bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 11 augustus 2022 niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Awb.
1.4.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift en deze doorgezonden naar de rechtbank.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is de vraag die de rechtbank in deze procedure moet beantwoorden?
3. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet zal beoordelen of de hoogte van het dagloon juist is vastgesteld.
Is de brief van 11 augustus 2022 een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb?
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de brief van 11 augustus 2022 wel is aan te merken als besluit in de zin van de Awb. Het betreft een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. Het feit dat in de (ex-)werkgever eigenrisicodrager is, doet daar niets aan af. Het UWV neemt namelijk een beslissing over de hoogte van het dagloon, dat rechtstreeks raakt aan de positie van eiser. Dit is namelijk het bedrag waar hij maandelijks recht op heeft.
Voorts valt op de website van het UWV inzake Eigen risico dragen Ziektewet volgens eiser te lezen dat het wel degelijk mogelijk is om tegen deze beslissing van het UWV bezwaar te maken. Als burger mag eiser er van uit gaan dat het UWV de juiste informatie publiceert op haar website die bovendien in overeenstemming is met de Awb.
Daarnaast stelt eiser dat het UWV de verplichting van artikel 3:2 van de Awb niet is nagekomen. De verplichting tot zorgvuldige voorbereiding houdt in dat het bestuursorgaan de burger begeleidt en bij de hand neemt. Het UWV heeft dikwijls nagelaten om inlichtingen op schrift te stellen en slechts mondeling meegedeeld. Eiser stelt van het kastje naar de muur te zijn gestuurd, waardoor de zaak procedureel een vreemde wending heeft gekregen. Hij is er met gerechtvaardigd vertrouwen vanuit gegaan dat hij bezwaar kon maken tegen de beslissing van het UWV. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Het UWV stelt dat een eigenrisicodrager voor de Ziektewet op grond van artikel 63a, eerste tot en met derde lid, van de ZW drie taken heeft. Voor wat betreft de voorbereiding van ZW-besluiten betekent dit dat de eigenrisicodrager het recht, de hoogte en de duur van de ZW-uitkering moet vaststellen. Hij moet hiervoor de ZW op de zelfde wijze toepassen als het UWV zou doen. Zolang er voor het ziektegeval geen beschikking afgegeven hoeft te worden, handelt de eigenrisicodrager een en ander zelfstandig af. Moet er wel een beschikking afgegeven worden (of vraagt de ex-werknemer daarom), dan moet de eigenrisicodrager een advies voor een beslissing aan het UWV voorleggen. Bij akkoord bevinding van het advies, geeft het UWV de beschikking af.
Een eigenrisicodrager kan er voor kiezen om de werkzaamheden tegen betaling uit te besteden aan het UWV. Het UWV is verplicht aan dergelijk verzoek mee te werken, maar mag wel de kosten daarvoor in rekening brengen bij de eigenrisicodrager. Op de website van het UWV staan formulieren voor de aanvraag van verschillende inkoopdiensten. Het UWV informeert de eigenrisicodrager over het resultaat, waarna de eigenrisicodrager hier verder mee aan de slag gaat. Het UWV heeft een formulier ‘beoordeling hoogte Ziektewet-uitkering’ ontvangen. Dit betreft een inkoopdienst waarvoor het UWV een factuur stuurt aan de eigenrisicodrager. Bij brief van 11 augustus 2022 is er een brief aan [onderwijsinstelling] verstuurd, waarin de hoogte van het dagloon is vastgesteld. Het is vervolgens aan de eigenrisicodrager om hiermee verder te gaan en een uitkering uit te betalen. Het is ook mogelijk om een beschikking over de ZW te vragen, maar daarvoor dient de werkgever een ander formulier te gebruiken. In dat formulier kan er gekozen worden voor een toekenningsbeschikking op verzoek werknemer. In dat geval gaat er een kopie van de beslissing naar de werknemer. Dat is een besluit in de zin van de Awb. In dit geval is er volgens het UWV geen sprake van een besluit in de zin van de Awb, waardoor het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.3.
Om bezwaar en beroep te kunnen instellen, is onder meer vereist dat de handeling waartegen bezwaar of beroep wordt ingesteld als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb aangemerkt kan worden.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank begrijpt dat het juridische begrip ‘besluit’ kan afwijken van het begrip ‘besluit’ in het normale spraakgebruik. Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb volgt dat het juridische besluitbegrip uit meerdere elementen bestaat. Aan alle elementen moet zijn voldaan om te kunnen spreken van een besluit in de zin van de Awb.
In deze procedure is in geschil of de brief van 11 augustus 2022 is gericht op een rechtsgevolg. Dit betekent dat de brief moet zijn gericht op het ontstaan van een bevoegdheid, recht of verplichting of deze bevoegdheid, recht of verplichting teniet moet doen.
4.4
In dit geval heeft het UWV op verzoek van de werkgever een berekening gemaakt van de hoogte van de Zw-uitkering van eiser. Ter zitting is gebleken dat het UWV deze berekening heeft uitgevoerd op basis van de gegevens die bij het UWV zijn geregistreerd in Suwinet, op dezelfde manier als waarop het UWV in haar eigen ZW-zaken het dagloon vaststelt. Verder is niet in geschil dat de ex-werkgever van eiser als eigen risicodrager de uitbetaling van de Ziektewetuitkering aan eiser zal baseren op de door het UWV berekende dagloon en bruto-uitkering.
4.5.
De rechtbank overweegt dat uit de memorie van toelichting volgt dat het UWV verantwoordelijk blijft voor de uitvoering van de Ziektewet en een besluit afgeeft waartegen door een belanghebbende bezwaar kan worden gemaakt. Daarnaast blijkt uit de memorie van toelichting dat het nemen van besluiten omtrent de uitkering van het ziekengeld bij het UWV zal blijven. De eigenrisicodrager neemt de betaling van het ziekengeld over. De werkzaamheden van de eigenrisicodrager betreffen de werkzaamheden ter voorbereiding van primaire besluiten. Dat betekent dat de eigenrisicodrager gegevens vergaart die relevant zijn voor het – door het UWV – te nemen besluit. [1]
4.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brief van 11 augustus 2022 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Het UWV heeft de hoogte van het dagloon en de bruto-uitkering vastgesteld. Deze berekening is gemaakt door middel van de gegevens die bij het UWV zijn geregistreerd in het systeem Suwinet. De eigen risicodrager heeft in dit geval geen gegevens vergaard of overgelegd die relevant zijn voor het vaststellen van het dagloon door het UWV; het UWV heeft de berekening uitgevoerd op basis van de gegevens die in haar eigen systemen aanwezig zijn. De dagloonberekening heeft op dezelfde manier plaatsgevonden als waarop het UWV het dagloon bij haar eigen ZW-zaken vaststelt.
De berekening en de vaststelling van het dagloon heeft voor eiser wel degelijk een gevolg. Het bepaalt namelijk de hoogte van zijn Ziektewetuitkering. De ex-werkgever zal als eigen risicodrager de betaling van de Ziektewetuitkering immers baseren op het door het UWV berekende dagloon. Dat de ex-werkgever gebruik heeft gemaakt van de inkoopdienst ‘beoordeling hoogte Ziektewet-uitkering’ is hierbij niet relevant omdat het niet van invloed is op de gevolgen voor eiser (de hoogte van zijn Ziektewetuitkering) van de dagloonberekening die het UWV heeft uitgevoerd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de brief van 11 augustus 2022 wel degelijk op een rechtsgevolg is gericht. Het UWV heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de brief van 11 augustus 2022 geen besluit in de zin van de Awb is.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Dat betekent dat het UWV ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op bezwaar te nemen. De reden hiervoor is dat er een volledige heroverweging zal moeten plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat deze heroverweging door het UWV zal moeten worden gemaakt.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op om binnen zes weken nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 december 2023 en openbaar gemaakt doormiddel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 1:3, eerste lid
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ziektewet:
Artikel 63a, eerste tot en met vierde lid
De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Bij de uitvoering van het eerste lid treedt de eigenrisicodrager voor de toepassing van de artikelen 28, eerste lid, 29g, tweede lid, 30, derde lid, 37, eerste lid, en 39, eerste en tweede lid, in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eerste zin blijft buiten toepassing voorzover noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden op grond van het vierde of vijfde lid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
Op verzoek van een eigenrisicodrager verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden als bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, of onderdelen hiervan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.

Voetnoten

1.