ECLI:NL:RBZWB:2023:8725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/02/406736 / FA RK 23-895
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenverzoeken en verwijzing naar hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van partijen, die op 18 april 2006 in Amsterdam zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Broekman - de Feijter, heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de minderjarige kinderen. De man, vertegenwoordigd door mr. R.H. Wormhoudt, stemt in met de echtscheiding en de verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. Tevens is het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij de vrouw bepaald, en is de man veroordeeld tot betaling van een kinderbijdrage van € 25,- per kind per maand. De rechtbank heeft partijen doorverwezen naar een hulpverleningstraject om te werken aan een zorgregeling en communicatie tussen hen. De beslissing over de zorgregeling is aangehouden voor zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming betrokken in het proces, met het verzoek om te rapporteren over de voortgang van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaak/rekestnr: C/02/406736 / FA RK 23-895 (echtscheiding met nevenverzoeken)
beschikking d.d. 14 december 2023
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. A.A. Broekman - de Feijter te Terneuzen,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerwold.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 23 februari 2023 ingekomen verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, met bijlagen;
- de brief d.d. 3 april 2023 van mr. Wormhoudt;
- de brief d.d. 20 september 2023 van mr. Wormhoudt, met bijgevoegd een akte uitlating hulpverlening;
- het F-formulier d.d. 4 oktober 2023 van mr. Broekman-de Feijter.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling van 15 september 2023 is de ontvankelijkheid van het verzoek besproken. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op 18 april 2006 in de gemeente Amsterdam met elkaar gehuwd.
2.2
Partijen hebben de navolgende, thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2007;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2015.
2.3
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding uit te spreken in het op [datum] 2006 te [plaats 2] tussen partijen gesloten huwelijk met alle wettelijke gevolgen van dien;
II.
Primair:
het door partijen nog te ondertekenen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten en te bepalen dat de bepalingen uit het ouderschapsplan deel uitmaken van de te geven beschikking;
Subsidiair:in het geval dat partijen niet tot een ouderschapsplan kunnen komen:
te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , bij de vrouw is;
III. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 25,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige kinderen van partijen.
3.2
De man stemt in met de door de vrouw gevraagde echtscheiding. Hij is ook van oordeel dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De man gaat ermee akkoord dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw wordt bepaald en hij stemt ook in met de door de vrouw verzochte kinderbijdrage van € 25,- per kind per maand. De man verzoekt partijen te verwijzen naar hulpverlening gericht op het tot stand brengen van een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen.
3.3
Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid;
4.1
Op grond van artikel 815, lid 2, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6, Rv).
4.2
De rechtbank constateert dat de vrouw bij haar verzoek tot echtscheiding geen ouderschapsplan heeft overgelegd. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, blijkt dat het partijen niet is gelukt om een ouderschapsplan tot stand te krijgen. Een en ander hangt samen met de plaats van overdracht van de kinderen in verband met de zorgregeling waarover partijen geen overeenstemming kunnen bereiken. De rechtbank concludeert gelet op het vorenstaande dan ook dat niet te verwachten is dat een door partijen gedragen ouderschapsplan op korte termijn kan worden overgelegd. Gelet hierop zal de rechtbank de vrouw ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot echtscheiding.
Echtscheiding;
4.3
Partijen hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek van de vrouw tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.4
Het primaire verzoek van de vrouw om het nog door over te leggen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten, zal worden afgewezen nu een dergelijk plan – zoals hiervoor is overwogen – door partijen niet is overgelegd.
Hoofdverblijf;
4.5
De vrouw heeft subsidiair - indien geen ouderschapsplan kan worden aangehecht - verzocht het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar te bepalen. De man stemt in met het verzoek van de vrouw.
4.6
De door de vrouw verzochte vaststelling van het hoofdverblijf komt overeen met de feitelijke situatie, zoals die tussen partijen bestaat. De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
Kinderbijdrage;
4.7
De vrouw verzoekt om een door de man aan haar te betalen kinderbijdrage van € 25,00 per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen. De man stemt in met het verzoek van de vrouw.
4.8
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage zal gelet op de instemming van de man als onweersproken en op de wet gegrond op onderstaande wijze worden toegewezen.
Verwijzing uniform hulpaanbod / zorgregeling;
4.9
Partijen hebben verzocht hen door te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod voor het volgen van een hulpverleningstraject waarbij partijen als ouders kunnen werken aan (het verbeteren van) hun onderlinge communicatie en alsnog een ouderschapsplan kunnen opstellen dan wel een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen kunnen bewerkstelligen. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de problematiek van partijen vraagt om de inzet van een hulpverleningstraject. De rechtbank vraagt daarbij om extra aandacht voor de culturele achtergrond van partijen alsmede de fysieke afstand tussen partijen en het feit dat zij beiden aangewezen zijn op het openbaar vervoer.
4.1
De rechtbank acht van belang dat met de inzet van het hulptraject partijen in ieder geval gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte interventie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.11
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op de familiekamerrol van
18 juni 2024of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.12
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
4.13
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad. De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.14
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.15
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door partijen komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
4.16
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.17
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.18
Omdat partijen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op het verzoek met betrekking tot zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.

5.De beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd in de gemeente Amsterdam, op 18 april 2006;
bepaalt het hoofdverblijf van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2007, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2015, bij de vrouw;
bepaalt de door de man voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen op een bedrag van € 25,= per kind per maand;
verwijst partijen voor een hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal partijen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk tegen de familiekamerrol van
18 juni 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
verzoekt de raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg wanneer het hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.15 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
houdt de beslissing op het verzoek met betrekking tot de zorgregeling aan;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Dijk, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..