Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een Belgische belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 augustus 2022, waarbij een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 werd opgelegd. De inspecteur had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.931 vastgesteld en daarnaast € 213 aan belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 2 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of de aanslag IB/PVV 2019 naar het juiste bedrag is opgelegd, aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en dat de belastingrente ook correct is berekend. De rechtbank wijst erop dat het belastingverdrag met België niet van toepassing is op gemeentelijke belastingen, wat betekent dat de heffing van Belgische gemeentebelasting niet door de rechtbank kan worden beoordeeld.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag IB/PVV 2019 in stand blijft. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.