In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van een belanghebbende, woonachtig in Duitsland, tegen de belastingrentebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2019, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.596 heeft vastgesteld en een belastingrente van € 149 in rekening heeft gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, waarop de inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde, maar de belastingrente verlaagde tot € 100.
De rechtbank behandelt het beroep op 2 november 2023, waarbij de belanghebbende telefonisch aanwezig is en de inspecteur vertegenwoordigd wordt door twee gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat de belastingrentebeschikking terecht is opgelegd, omdat de aangifte IB 2019 niet tijdig door de Belastingdienst is ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de ingediende aangifte, wat betekent dat de beperking van het tijdvak voor de belastingrente niet van toepassing is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de aanslag IB 2019 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingesteld.