ECLI:NL:RBZWB:2023:8675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
C/02/415154 / JE RK 23-1857
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een jeugdhulpaanbieder

Op 13 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 14 december 2023 tot 14 juni 2024. De kinderrechter oordeelde dat de plaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige].

De zaak werd behandeld in een rekestprocedure, waarbij de ouders van [minderjarige] als belanghebbenden zijn aangemerkt. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft het verzoek ingediend om de machtiging te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2023 gaven zowel de moeder als de vader aan dat [minderjarige] behandeling nodig heeft en dat hij momenteel niet naar huis kan. De vader vroeg om een tussentijdse toetsing na drie maanden, maar de kinderrechter zag hier geen aanleiding voor.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] op de behandelgroep van [zorginstelling 1] verblijft en dat de benodigde zorg en behandeling daar wordt geboden. De vader heeft zorgen geuit over de zorg voor [minderjarige] en de communicatie met de GI, maar de kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI voor het welzijn van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415154 / JE RK 23-1857
Datum uitspraak: 13 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Koop-Van Vliet, te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 17 oktober 2023;
  • de aanvullende stukken van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 1 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader, bijgestaan door mr. Koop-van Vliet;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
[minderjarige] heeft op 6 december 2023 met de kinderrechter gesproken.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 maart 2023 [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 23 maart 2023 tot 6 april 2023. Op 4 april 2023 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 23 juni 2023.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 24 april 2023 de machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 27 april 2023 tot 18 mei 2023.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 juni 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken met ingang van 14 juni 2023 tot 14 juni 2024. In voornoemde beschikking is ook de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [minderjarige] verleend met ingang van 14 juni 2023 en 14 december 2023.
2.5
Op grond van voornoemde verblijft [minderjarige] op de behandelgroep van [zorginstelling 1] in [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] geeft in het gesprek met de kinderrechter aan dat hij het liefst naar huis wil om bij zijn moeder te wonen. Hij denkt dat dit goed zal gaan en ook met school. Het contact met zijn ouders is goed.
4.2.
De vertegenwoordigster van de GI volhardt in het verzoek. De komende zes maanden dient de behandeling van [minderjarige] , zoals plaatsvindt op de groep, voortgezet te worden. Hierbij wordt onder andere gewerkt aan zijn verstoorde dag- en nachtritme, het uiten van gevoelens en de overige doelen van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] heeft structuur, stabiliteit, rust en duidelijkheid nodig. De start op de groep was moeizaam, omdat [minderjarige] vaak afwezig was. Inmiddels is de schoolgang gestart voor anderhalf uur per dag, maar na een goede start verloopt ook deze moeizaam. Er vindt naast de behandeling op de groep geen therapie plaats, wel is [minderjarige] op eigen verzoek aangemeld voor EMDR voor traumaverwerking. Sinds [minderjarige] op de groep woont is de onveiligheid voor zowel de moeder als [minderjarige] afgenomen, maar [minderjarige] luistert nog steeds niet naar wat de moeder aangeeft. [zorginstelling 2] vindt dat de moeder op dit moment nog niet in staat is zowel mentaal als fysiek om opvoeding van [minderjarige] te dragen. De moeder lijkt onvoldoende draagkracht te hebben en reageert fysiek op spanningen. De moeder is vaak ziek. De vader ondermijnt het gezag van moeder, de GI en de groepsleiding, waardoor [minderjarige] in een onduidelijke situatie terecht komt, maar ook zijn onvrede over de situatie versterkt. De vader heeft op 30 november 2023 een schriftelijke aanwijzing ontvangen van de GI, omdat hij niet meewerkt aan de benodigde hulpverlening en [minderjarige] moet stimuleren om zich aan de afspraken te houden.
Het doel blijft om [minderjarige] na stabilisatie bij de moeder te laten wonen, het is wel de vraag of dit haalbaar blijkt.
[minderjarige] is bij [zorginstelling 1] aangemeld voor observatie en diagnostiek, maar na de screening gaf [zorginstelling 1] aan dat hij meteen behandeld kon worden op de groep.
De vertegenwoordigster van de GI zal nogmaals nagaan of [minderjarige] nu de juiste behandeling krijgt en of diagnostiek is aangewezen.
4.3.
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. [minderjarige] heeft behandeling nodig en staat hiervoor op de wachtlijst. [minderjarige] kan nu niet terug naar huis, omdat hij agressief kan reageren.
4.4.
Door en namens de vader is aangegeven dat hij instemt met het verzoek voor de duur van drie maanden, waarna een toetsmoment moet worden ingelast. Op dit moment kan [minderjarige] niet naar huis. Gelukkig is het contact tussen de vader en [minderjarige] hersteld. De vader heeft een deel van het leven van [minderjarige] gemist en wil dat compenseren. Er is sprake van problemen in het systeem. Al iets niet lukt met [minderjarige] wordt de vader vaak gebeld om het op te lossen, dit is zo niet terug te lezen in de verslagen. Dit is echter wel een deel van het probleem en moet worden aangepakt. De vader moet weten wat hij moet doen en wil graag beter op de hoogte worden gehouden. De vader vreest dat [minderjarige] niet de juiste zorg ontvangt, omdat geen diagnostiek heeft plaatsgevonden. Eerst met duidelijk worden wat bij [minderjarige] speelt. De vader vreest dat [minderjarige] meer hulpverlening nodig heeft dan nu aan hem wordt geboden en dat kostbare tijd verloren gaat. Het contact tussen de GI en de vader is niet goed. De vader maakt geen afspraken met de GI, maar inmiddels heeft de vader goed contact met de nieuwe groepsleiders van de behandelgroep van [zorginstelling 1] .

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt de kinderrechter dat wordt voldaan aan het wettelijk criterium voor toewijzing van het verzoek van de GI. [minderjarige] kan op dit moment nog niet bij zijn ouders wonen. Van belang is voor [minderjarige] dat op de behandelgroep de benodigde rust, stabiliteit, structuur en duidelijkheid wordt gecontinueerd, zodat gewerkt kan worden aan zijn verstoorde dag- en nachtritme, schoolgang, sociale vaardigheden, contacten en het uiten van zijn gevoelens. De vader vraagt om een tussentijdse toetsing na drie maanden. Namens de vader is in dat verband aangevoerd dat het van belang is dat diagnostiek plaatsvindt, zodat de juiste hulpverlening ingezet wordt. De vertegenwoordigster van de GI heeft aangegeven dat bij aanvang van het verblijf van [minderjarige] bij [zorginstelling 1] na een screening is besloten om op de behandelgroep de benodigde behandeling in te zetten. [minderjarige] is ook aangemeld voor EMDR-therapie. De GI heeft toegezegd na te gaan of volgens [zorginstelling 1] nog steeds sprake is van een passende behandeling en of alsnog diagnostiek nodig is. Hierover wordt de vader geïnformeerd. Volgens de GI verblijft [minderjarige] op een voor hem geschikte plek, waarbij het de vraag is of er voor [minderjarige] een andere, meer geschikte plek gevonden kan worden.
De kinderrechter stelt vast dat de plaatsing van [minderjarige] bij [zorginstelling 1] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Uit voornoemde informatie is in de lijn der verwachting dat [minderjarige] over drie maanden nog niet naar huis kan en dat een langere machtiging tot uithuisplaatsing nodig is. Van de GI wordt verwacht dat zij kritisch blijft bekijken of aan [minderjarige] op de huidige behandelgroep de benodigde zorg wordt geboden dan wel hoe het benodigde alsnog kan worden geboden. Daarnaast heeft de vader behoefte aan meer duidelijkheid over wat van hem wordt verwacht en hij wil op de hoogte worden gehouden. De vertegenwoordigster van de GI heeft daarop gesteld dat de vader geen afspraken wil maken met de GI, wat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd. Hierdoor is het lastig om aan vader over te brengen wat van hem verwacht wordt. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling is dat [minderjarige] een gereguleerd en positief contact heeft met beide ouders en om dit een kans van slagen te geven is medewerking van het gehele systeem vereist. Nu de vader tijdens de mondelinge behandeling aangeeft sinds kort een beter contact te hebben met de nieuwe groepsleiding van de behandelgroep van [zorginstelling 1] , kunnen zij mogelijk de vader informeren over [minderjarige] en aangeven wat van de vader verwacht wordt.
De kinderrechter ziet gelet op het bovenstaande onvoldoende aanleiding om een tussentijds toetsmoment in te plannen.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van [minderjarige] wordt toegewezen conform het verzoek van de GI, te weten met ingang van 14 december 2023 tot 14 juni 2024.
5.5.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 14 december 2023 tot 14 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Can als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.