6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, te weten een poging tot doodslag. Hij heeft op klaarlichte dag een vuurwapen mee de straat opgenomen, omdat hij zich bedreigd voelde. Verdachte zegt dat hij niet de intentie had om het vuurwapen ook daadwerkelijk te gebruiken. Toch heeft hij het die middag gebruikt en geschoten op het slachtoffer die daarbij in zijn knie is geraakt. Dit moet een onwerkelijke en angstige situatie zijn geweest voor het slachtoffer en de omstanders die hiermee werden geconfronteerd.
Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar hij heeft ook gevoelens van angst bij het slachtoffer veroorzaakt. Blijkens de vordering tot schadevergoeding kampt het slachtoffer nog steeds met de gevolgen van het misdrijf.
Het dient verdachte evenals andere jongeren duidelijk te zijn dat het meenemen van wapens voor zelfverdediging, om stoer te doen of om mee te dreigen, in een paar seconden kan leiden tot dramatische en onomkeerbare gevolgen en om die reden dan ook volstrekt onacceptabel is. Verdachte had zijn vuurwapen niet mee moeten nemen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met een vuurwapen op pad is gegaan en dit ook heeft gebruikt.
Een jaar eerder heeft verdachte zich ook al schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Met dit wapen is toen – per ongeluk begrijpt de rechtbank – door een vriend een kogel op een andere vriend afgevuurd. Verdachte wist dus dat het ongecontroleerde bezit van wapens en de daarmee samenhangende kans op gebruik daarvan gevaar oplevert voor verdachte zelf, maar ook voor anderen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte begin 2022 een strafbeschikking heeft gekregen voor het bezit van een steekwapen.
Om meer inzicht in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte te krijgen, is verdachte onderzocht door GZ-psycholoog [naam 2] . Het rapport dat door de deskundige is opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2022, bevat onder meer de volgende overwegingen en conclusies.
De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is cognitieve vaardigheden op gemiddeld tot benedengemiddeld niveau en een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en ouder-kind relatieproblemen. De stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. Er wordt echter geen reden gezien om het tenlastegelegde feit verminderd aan hem toe te rekenen. Verdachte wordt in staat geacht het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en had andere keuzemogelijkheden.
De kans op herhaling wordt matig tot hoog ingeschat. Verdachte laat een zelfbepalende houding zien. Hij voelt zich aangetrokken tot jongeren die geneigd zijn stoer te doen en grenzen op te zoeken en lijkt zich de risico’s hiervan onvoldoende te realiseren. Hij beschikt over een beperkt probleemoplossend vermogen. Dit alles behoeft aandacht. Om de kans op herhaling te verkleinen, is het wenselijk dat de begeleiding door de jeugdreclassering wordt voortgezet. De deskundige adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt aan begeleiding door een coach, ambulante behandeling bij een forensische polikliniek en onderwijs blijft volgen.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat de deskundige in haar rapport weliswaar concludeert dat de problematiek van verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was, maar dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt die conclusie over en acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor de bewezenverklaarde feiten.
Uit het rapport van de Raad van 25 september 2023, de negatieve terugmelding van
21 november 2023 en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat verdachte zich tijdens de schorsingsperiode niet altijd heeft gehouden aan de voorwaarden. Daartegenover staat dat er ook dingen goed gaan. Verdachte werkt vier dagen in de week en een dag in de week houdt hij vrij voor afspraken met de jeugdreclassering en de behandelaar vanuit Forensische zorg Zeeland. De begeleiding en behandeling verlopen echter moeizaam. De laatste tijd wordt gezien dat verdachte met regelmaat zonder kennisgeving niet komt opdagen bij afspraken. Hij moet veel zaken zelfstandig oppakken en kan daar hulp bij gebruiken. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport. Tijdens de zitting heeft de raadsvertegenwoordigster daar nog als voorwaarde aan toegevoegd dat verdachte moet meewerken aan begeleiding vanuit Maatschappelijk en justitiële dienstverlening (hierna: MJD).
De jeugdreclasseringswerkster heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat het contact met verdachte op en neer gaat. Er is een periode geweest waarin werd gezien dat hij minder blowde. De behandeling verliep toen veel beter. Daarvoor en ook zeker daarna zijn er periodes geweest dat het minder goed ging en hij afspraken niet nakwam. Gezien wordt dat op het moment dat er iets vervelends gebeurt of er een situatie is waar hij minder goed mee om kan gaan, zijn copingsmechanisme blowen is. Een coach zou helpend kunnen zijn. MDJ is ingeschakeld om verdachte te begeleiden, maar hij is niet op het intakegesprek verschenen. De jeugdreclasseringswerkster staat achter het advies van de Raad. Zij heeft verzocht daar als voorwaarde nog aan toe te voegen dat als de ambulante behandeling niet of onvoldoende van de grond komt, hij moet meewerken aan een klinische opname als de jeugdreclassering dat nodig vindt. De Raad ondersteunt deze voorwaarde.
Strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig strafbaar feiten. Daarop dient in beginsel te worden gereageerd met een (forse) onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het moet duidelijk zijn dat dit soort gedrag niet wordt getolereerd. De rechtbank is echter net als de raadsman van verdachte van oordeel dat het niet wenselijk is dat verdachte opnieuw in detentie geraakt en ziet hierin aanleiding om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak B van verdachte moest zijn afgedaan, is overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Daarnaast weegt zij mee dat het in zaak A bewezenverklaarde feit meer dan een jaar geleden is gepleegd en dat verdachte inmiddels al bijna een jaar in een schorsingstoezicht loopt, waarbij hij zich aan een groot aantal voorwaarden heeft moeten houden. Hoewel hij zich daar niet altijd aan heeft weten te houden, heeft hij geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd. Zij zal aan verdachte een jeugddetentie van 270 dagen opleggen, met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 158 dagen. Een deel van de jeugddetentie, te weten 112 dagen, zal voorwaardelijk worden opgelegd en dient als steun in de rug voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaar verbinden. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie worden conform het advies van de Raad en de jeugdreclassering voorwaarden verbonden, behoudens de voorwaarde van klinische opname door de jeugdreclassering te bepalen, zoals hieronder geformuleerd. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van verdachte in een klinische setting en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. De rechtbank merkt daarbij op dat, indien de noodzakelijk geachte behandeling niet van de grond komt of de continuïteit daarvan niet gewaarborgd kan worden en een klinische opname alsnog noodzakelijk wordt geacht, het op de weg van de jeugdreclassering ligt om een wijziging van de bijzondere voorwaarden te vragen.