ECLI:NL:RBZWB:2023:8621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
02-020680-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding van minderjarige slachtoffers en bedreiging

Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranding van twee minderjarige meisjes en het bedreigen van een jongen. De feiten vonden plaats op 8 september 2021, waarbij de verdachte de toen 17-jarige [slachtoffer 1] en de 15-jarige [slachtoffer 2] aanrandde door hun linkerborst te betasten terwijl zij aan het fietsen waren. Daarnaast bedreigde hij de 15-jarige [slachtoffer 3] met de woorden: 'wil je een mes tussen je ribben of zo'. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelingen van seksuele aard heeft verricht, wat in strijd is met de sociaal-ethische norm. De verdediging voerde aan dat de aanrakingen per ongeluk waren, maar de rechtbank achtte dit ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een beperking van de verstandelijke vermogens en het feit dat hij sinds de feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij het CJIB de inning zal verzorgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-020680-22
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. C.G. Matze, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
[slachtoffer 1] heeft aangerand door uit het niets haar borst te betasten;
feit 2:
[slachtoffer 2] heeft aangerand door uit het niets haar borst te betasten;
feit 3:
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , op de verklaring van getuige [getuige] en op de fotobewijsconfrontatie waarbij verdachte door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als dader is herkend. De verklaring namens verdachte dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] per ongeluk bij de borst pakte, omdat het zwart voor zijn ogen werd door medicatie die hij innam, gelooft de officier van justitie niet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Voor feit 1 en 2 kan uit het dossier niet de overtuiging gehaald worden dat verdacht het opzet had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te randen. Hij heeft na de aanrakingen naar hen geroepen en/of achter hen aan gefietst, omdat hij ze wilde uitleggen dat hij zichzelf niet was door black-outs. Die heeft hij later in de politiecel ook nog gekregen. De onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 3] kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, omdat een belangrijk deel van het bewijs de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] is. Die verklaring is onbetrouwbaar, omdat zij een vriendin is van aangever [slachtoffer 3] en ze elkaar waarschijnlijk beïnvloed hebben.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij respectievelijk aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onverhoeds bij een borst heeft aangeraakt. De vraag is vervolgens of het aanraken door verdachte van beide aangeefsters gekarakteriseerd kan worden als het opzettelijk verrichten van op een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm (ontucht).
[slachtoffer 1] heeft in dit verband verklaard dat zij op 8 september 2021omstreeks 16:30 uur aan het fietsen was toen een naast haar fietsende man ineens haar linkerborst vastpakte.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 8 september 2021omstreeks 16:40 uur een man, die eerst op een bankje zat, op een elektrische fiets achter haar aan kwam gefietst, haar vervolgens bij haar linkerarm vastpakte en haar naar achteren trok. De man pakte daarna haar linkerborst vast en kneep erin.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegeven beschrijvingen van de handelingen van verdachte blijkt dat die handelingen specifiek gericht waren op het vast pakken van de linkerborst van beide aangeefsters. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte opzet had op het plegen van een ontuchtige handeling.
De verdediging heeft aangevoerd dat het aanraken per ongeluk is gebeurd, als gevolg van een black-out door het gebruik van een combinatie van medicijnen en/of het warme weer, waardoor verdachte onvast werd terwijl hij fietste. Daarom zocht hij steun bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hen vast te pakken, waarbij hij per ongeluk de borst bij ieder van hen heeft aangeraakt. Dat alternatieve scenario is ongeloofwaardig om de volgende redenen. Allereerst, omdat uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte haar eerst achterna is gaan fietsen, haar dan aan een arm naar achteren trekt, om vervolgens pas haar borst vast te pakken en er in te knijpen. Vervolgens, omdat de rechtbank het te toevallig vindt dat verdachte binnen tien minuten twee keer precies ter hoogte van een minderjarig fietsend meisje onwel zou zijn geworden en daar per ongeluk hun borsten aangeraakt zou hebben. Tot slot past het scenario niet bij het door de aangeefsters beschreven intimiderend gedrag van verdachte na de aanranding en zeker niet bij zijn bedreiging van getuige [slachtoffer 3] heel kort na de aanranding van [slachtoffer 2] .
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 3) wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , die elkaar ondersteunen. De enkele omstandigheid dat zij bekenden van elkaar zijn is daarvoor onvoldoende.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 8 september 2021 te [plaats 2] , gemeente Drimmelen, door een andere feitelijkheid
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het betasten van de linker borst van die [slachtoffer 1] , en bestaande die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) uit het naast die [slachtoffer 1] gaan fietsen en het onverhoeds betasten van de linker borst van die [slachtoffer 1] ;
2
op 8 september 2021 te [plaats 3] , gemeente Oosterhout, door een andere feitelijkheid
[slachtoffer 2] gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van en knijpen in de linker borst van die [slachtoffer 2] , en bestaande die andere feitelijkheid uit het naast die [slachtoffer 2] gaan fietsen en het onverhoeds het betasten van en knijpen in de linker borst van die [slachtoffer 2] ;
3
op 8 september 2021 te [plaats 3] , gemeente Oosterhout, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "wil je een mes tussen je ribben of zo", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij hij, verdachte, zijn hand richting zijn broekzak bewoog en daar een voorwerp uit probeerde te halen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Subsidiair wordt verzocht de gevorderde taakstraf te matigen tot 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 8 september 2021 de toen 17-jarige [slachtoffer 1] en 15-jarige [slachtoffer 2] kort na elkaar aangerand door hun linkerborst te betasten. Beide slachtoffers waren nietsvermoedend aan het fietsen, toen verdachte plotseling naast hen kwam rijden en daarna onverwacht die ontuchtige handelingen pleegde. Door op een dergelijke manier te handelen, heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Dat blijkt ook uit de op zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . Zij heeft zoveel last van de handelingen van verdachte gehad, dat zij EMDR-therapie heeft moeten volgen. Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] blijkt dat de aanranding ook op haar flink indruk heeft gemaakt. Zo heeft zij onder andere last gehad van paniekaanvallen en angstklachten. Vrijwel meteen na de aanranding van [slachtoffer 2] heeft verdachte de toen 15-jarige [slachtoffer 3] bedreigd. In toelichting bij zijn vordering tot schadevergoeding staat onder andere dat hij na het voorval slecht sliep door nachtmerries, waardoor hij wakker werd en het piekeren begon.
Gelet op de ernst van de feiten is de hoogte van de door de officier van justitie geëiste taakstraf zonder meer passend. Uit het dossier en de behandeling op zitting is echter ook duidelijk geworden dat bij verdachte sprake is van een beperking van de verstandelijke vermogens. Bovendien is verdachte op dag van de feiten al aangehouden en is hij drie dagen later op 11 september 2021 weer in vrijheid gesteld. Dit heeft kennelijk zoveel indruk om hem gemaakt dat hij sinds die dag niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. Tot slot kan verdachte door lichamelijke klachten slechts om de dag twee uur werken. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een veel minder hoge taakstraf bij deze verdachte passend en geboden is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een taakstraf opleggen van 40 uren.
Om recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een gevangenisstraf van 33 dagen opleggen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en onder aftrek van de drie dagen die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Feitelijk merkt verdachte dus niets van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, maar daarmee zegt de rechtbank wel dat hij terecht een paar dagen heeft vastgezeten voor met name de aanrandingen.
De rechtbank komt voor het voorwaardelijk deel tot een proeftijd van drie jaren in plaats van de gebruikelijke proeftijd van twee jaren om de volgende reden. Gelet op de bewezenverklaring concludeert de rechtbank dat verdachte tegen beter weten in op zitting heeft volgehouden dat het betasten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] per ongeluk is gebeurd en de bedreiging van [slachtoffer 3] helemaal niet. Daardoor heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in waarom verdachte deze strafbare feiten heeft gepleegd. Daarom wil de rechtbank langer dan normaal een zogeheten stok achter de deur om te zorgen dat verdachte daadwerkelijk geen nieuwe strafbare feiten zal plegen.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert een schadevergoeding van € 2.000,-. Op zitting heeft mr. N.M.E. Verpaalen namens de benadeelde partij nog toegelicht dat zij door het gebeuren EMDR therapie heeft moeten volgen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag geheel toegewezen kan worden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen de tenlastegelegde gebeurtenis en het volgen van de EMDR-therapie. Er zit teveel tijd tussen beide om dat causaal verband vast te stellen. Primair dient de vordering dan ook afgewezen te worden en subsidiair dient deze te worden gematigd tot een bedrag van € 750,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gelet op het op de zitting overgelegde eindverslag van [praktijk] is de therapie op 9 december 2021 aangevangen, na een doorverwijzing van de huisarts. Mede gelet op door de raadsvrouw van benadeelde op zitting aangehaalde wachttijden in de zorg is het tijdverloop tussen de aanranding en de start van de therapie niet zodanig lang dat aan het causale verband tussen beide moet worden getwijfeld. Wel zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen, gelet op de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.250,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Feit 2
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert een schadevergoeding van € 2.027,39.
De officier van justitie heeft zich voor de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor de post “schade kleding” van € 12,99 niet-ontvankelijk verklaard moet worden, aangezien deze in beslag genomen kleding teruggegeven kan worden. De post “reiskosten” van € 14,40 kan wel toegewezen worden, alsmede de gevorderde immateriële schade van € 2.000,-.
De verdediging sluit zich aan bij de officier van justitie voor de post “schade kleding”. Ook dient er een niet-ontvankelijk verklaring te volgen voor de post “reiskosten” en dient de immateriële schade gematigd te worden tot een bedrag van € 750,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De post “schade kleding” zal worden afgewezen, nu de rechtbank bij het beslag zal beslissen dat de kleding teruggegeven moet worden aan de benadeelde. De post “reiskosten” is voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Deze zal worden toegewezen. Wel zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade matigen, gelet op de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1264,40, waarvan € 14,40 materiële schade en € 1.250,- immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Feit 3
De benadeelde partij
[slachtoffer 3]vordert een schadevergoeding van € 566,90.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat eventuele reiskosten voor de zitting toegewezen kunnen worden, mits de benadeelde partij naar een zitting is gekomen. Voor de reiskosten voor het brengen naar het werk is de officier van justitie van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat er onvoldoende duidelijk is waarom benadeelde door zijn moeder met de auto naar het werk gebracht moest worden. Gelet op de korte afstand had hij bijvoorbeeld ook op de fiets begeleid kunnen worden. Wel kan de immateriële schade van € 500,- toegewezen worden.
De verdediging is van mening dat de posten betreffende de reiskosten afgewezen moeten worden. Ook de gevorderde immateriële schade moet afgewezen worden. Subsidiair moet de immateriële schade gematigd worden tot € 350,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet op de eerdere en de huidige zitting is verschenen. Om die reden wordt de vordering voor de reiskosten naar de zitting afgewezen. De reiskosten voor het brengen naar het werk wijst de rechtbank ook af, nu er andere manieren mogelijk waren om naar het werk te gaan. Wel zal de rechtbank een deel van het vorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding toewijzen. Dat bedrag zal zij wel matigen, gelet op de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 250,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde kledingstuk aan benadeelde partij [slachtoffer 2] , omdat er volgens de officier van justitie geen strafvorderlijk belang meer is bij het voortduren van het beslag. Benadeelde is beslagene en rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan benadeelde partij [slachtoffer 2] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een wit kledingstuk, namelijk een topje;
Benadeelde partijen
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.250,-,aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1),
€ 1.250,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 1.264,40, waarvan
€ 14,40aan materiële schade en
€ 1.250,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2),
€ 1.264, 40te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 3
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 250,-,aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 3),
€ 250,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. W.A.L. Pustjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2023.