ECLI:NL:RBZWB:2023:8609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
10616111 OV VERZ 23-3948 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van een nalatenschap namens een minderjarige en een ongeboren kind

Op 6 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak waarin een moeder verzocht om machtiging om de nalatenschap van haar overleden partner te verwerpen namens haar minderjarige kind en een nog ongeboren kind. Het verzoek werd ingediend op 17 juli 2023 en betreft een nalatenschap die in België is opengevallen. De rechtbank moest beoordelen of zij bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen en welk recht van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat hij bevoegd was, omdat de verzoekster en het minderjarige kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank concludeerde dat het verzoek naar Nederlands recht moest worden beoordeeld, aangezien de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige erfgenaam een nalatenschap niet zonder machtiging kan verwerpen. De kantonrechter verleende de gevraagde machtiging voor de verwerping van de nalatenschap, maar merkte op dat de inschrijving van de verklaring van verwerping namens het ongeboren kind niet mogelijk was, omdat dit kind nog naamloos is. De verzoekster moet de verwerping inschrijven in het boedelregister zodra het kind is geboren en een naam heeft gekregen. De beschikking is gegeven door mr. Rouwen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2023. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 10616111 OV VERZ 23-3948
beschikking d.d. 6 november 2023 op een verzoek ex artikel 4:193 lid 1 BW
ingediend door:
[verzoekster]
wonende te [plaats 1]

1.Het verzoek

1.1.
Op 17 juli 2023 werd bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend waarin wordt gevraagd om de machtiging van de kantonrechter te verkrijgen om namens de hierna genoemde [minderjarige] en een nog ongeboren kind een nalatenschap te kunnen verwerpen. Het verzoek is aangevuld met een ongedateerde, op 26 juli 2023 ter griffie ontvangen brief. In een e-mail van 14 september 2023 heeft verzoekster meegedeeld dat het kind waarvan zij zwanger is naar verwachting op [datum 1] 2024 wordt geboren.
1.2.
Bij het verzoek is een summierlijk ingevuld formulier voor de boedelbeschrijving overgelegd. Daarin is niet veel meer vermeld dan een banksaldo van slechts € 0,30 en is gewag gemaakt van een schuld aan ABN AMRO Bank waarvan de hoogte onbekend is. Een (nadere) onderbouwing voor het verzoek heeft verzoekster niet gegeven.

2.De beoordeling

2.1.
Uit het verzoekschrift volgt dat op [datum 2] 2023 te [plaats 2] (België) is overleden [erflater] . De overledene is geboren te [geboorteplaats 1] op
[geboortedag 1] 1956. Zijn laatste woonplaats was [plaats 2] (België).
2.2.
Nu de nalatenschap in België is opengevallen, zodat de afwikkeling daarvan door het Belgische recht wordt beheerst, terwijl verzoekster en [minderjarige] in Nederland woonachtig zijn, moet worden onderzocht of de kantonrechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en, wanneer dat het geval is, of het verzoek naar het Nederlandse of het Belgische recht moet worden beoordeeld.
2.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is hij bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Op grond van de door verzoekster verstrekte informatie wordt vastgesteld dat zij en de minderjarige [minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Omdat verzoekster in de uitoefening van haar ouderlijke verantwoordelijkheid door middel van het verzoek vraagt om een maatregel ter bescherming van [minderjarige] en het kind waarvan verzoekster zwanger is, welke maatregel verband houdt met het beheer of de instandhouding van, dan wel de beschikking over het vermogen van [minderjarige] en dat van het thans nog ongeboren kind, is Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis) op deze zaak van toepassing. Dit volgt uit artikel 1 lid 1, onder b, in verbinding met lid 2, onder e van die verordening. De verordening bepaalt in artikel 8 lid 1 dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
2.4.
Geoordeeld wordt verder dat het verzoek naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Dit volgt uit artikel 15 lid 1, in verbinding met artikel 5 lid 1 en artikel 3, aanhef en onder g van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
2.5.
Naar Nederlands erfrecht kan de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige erfgenaam namens die minderjarige een nalatenschap niet zuiver aanvaarden en behoeft hij voor verwerping van een nalatenschap een machtiging van de kantonrechter (artikel 4:193 lid 1 BW). Een verzoek tot het verkrijgen van een zodanige machtiging ligt thans voor.
2.6.
De kantonrechter is er ambtshalve mee bekend geworden dat de nalatenschap van de overledene per saldo negatief is en dat enkele erfgenamen de nalatenschap reeds hebben verworpen of de intentie hebben die te verwerpen. Zodra dit is gebeurd wordt mogelijk verzoekster door plaatsvervulling erfgenaam en indien ook zij de nalatenschap verwerpt erft in haar plaats mogelijk [minderjarige] . Daarvan uitgaande is er aanleiding om ten gunste van [minderjarige] de gevraagde machtiging – voorwaardelijk – te verlenen. Hierna zal dan ook in die zin worden beslist.
2.7.
Alvorens die beslissing het door verzoeksters beoogde gevolg heeft, namelijk de verwerping van de nalatenschap namens [minderjarige] , dient zij nog wel de verwerping in te schrijven.
Verzoekster kan de keuze tot het namens [minderjarige] verwerpen van de nalatenschap doen inschrijven in het boedelregister dat bij deze rechtbank wordt gehouden (artikel 13 Europese erfrechtverordening, in verbinding met artikel 2 lid 2 Uitvoeringswet Verordening erfrecht). Gezien artikel 4:193 lid 1 BW moet zij dit doen binnen drie maanden nadat [minderjarige] erfgenaam wordt (als gevolg van de verwerping van de nalatenschap door verzoekster zelf).
Daarnaast dient verzoekster de Belgische autoriteit die bevoegd is om uitspraak te doen over de erfopvolging, binnen de termijn die daarvoor in het Belgische recht is bepaald, ervan in kennis te stellen dat inschrijving in het boedelregister van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft plaatsgevonden (zie preambule 32 van de Europese erfrechtverordening en tevens het arrest van het HvJ EU van 2 juni 2022, ECLI:EU:C:2022:426, rov. 48 en 49).
2.8.
Ten aanzien van het kind waarvan verzoekster zwanger is geldt het volgende.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 1:2 BW het kind waarvan een vrouw zwanger is voor de wet als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. Te denken valt daarbij onder andere aan de in deze zaak zich voordoende mogelijkheid dat het ongeboren kind door plaatsvervulling tot een nalatenschap wordt geroepen (artikel 4:10 lid 2 BW). Het ongeboren kind voldoet aan het vereiste in artikel 4:9 BW, inhoudende dat men moet bestaan op het ogenblik dat een nalatenschap openvalt teneinde als erfgenaam bij versterf te kunnen optreden. Daarvan uitgaande kan met inachtneming van hetgeen bij 2.6 hierboven werd overwogen ook ten gunste het ongeboren kind van verzoekster machtiging worden verleend om de nalatenschap van de overledene te verwerpen zodra - derhalve voorwaardelijk - verzoekster dat voor zichzelf heeft gedaan. Het verzoek zal daarom ook ten aanzien van het ongeboren kind van verzoekster worden toegewezen.
2.9
Evenals geldt voor de inschrijving van de verwerping namens [minderjarige] dient verzoekster de verwerping namens haar thans nog ongeboren kind voor eenieder kenbaar te maken. Evenwel is dit kind op dit moment nog naamloos. Uit artikel 5 van de Nota van toelichting bij het Besluit boedelregister (Stbl. 2002, 608) volgt dat in het boedelregister een verklaring van verwerping door een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, in verbinding met artikel 3 lid 1, aanhef en onder b van het Besluit boedelregister, wordt ingeschreven met vermelding van “
naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de betreffende erfgenaam (…) alsmede de naam voornaam en woonplaats met volledig adres van de wettelijke vertegenwoordiger (…)”. Ook technisch is het niet mogelijk om in het boedelregister een verklaring namens een nog niet geboren, naamloos kind in te schrijven.
2.1
Dit betekent dat op dit moment de gewenste verklaring van verwerping namens het ongeboren kind niet kan worden ingeschreven en dat met inschrijving dient te worden gewacht totdat het kind is geboren en een naam heeft gekregen. Zodra dit is gebeurd zal verzoekster zich moeten wenden tot de griffier van het boedelregister bij deze rechtbank om de verwerping namens haar inmiddels geboren kind te doen inschrijven.
Daarnaast zal verzoekster de Belgische autoriteit dienen te informeren.
3. De beslissing
De kantonrechter:
verleent verzoekster, in
haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2020
en
het kind waarvan verzoekster op dit moment zwanger is,
machtiging om de nalatenschap van [erflater] te verwerpen (op de in overwegingen 2.7 en 2.9 weergegeven wijze) zodra deze minderjarige en dit ongeboren kind tot die nalatenschap worden geroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Rouwen en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoek(st)er en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 'sHertogenbosch.