ECLI:NL:RBZWB:2023:8606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
02-098695-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in jeugdstrafzaak wegens ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd op 14/15 januari 2022. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 23 november 2023. De officier van justitie eiste een veroordeling op basis van de verklaring van het slachtoffer, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijs, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklachten van verkrachting en dwang. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan subsidiaire feiten, namelijk ontuchtige handelingen, en kreeg hij een leerstraf en taakstraf opgelegd. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, met een schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-098695-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Raadsvrouw: mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 23 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 14/15 januari 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft verkracht, dan wel dat verdachte toen met [slachtoffer] , die toen ouder dan twaalf jaar maar jonger dan zestien jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd bestaande uit het seksueel binnendringen van [slachtoffer] ;
op 14/15 januari 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden en/of plegen van ontuchtige handelingen, dan wel dat verdachte toen met [slachtoffer] , die toen nog geen zestien jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer] heeft verkracht en gedwongen tot het dulden en/of plegen van ontuchtige handelingen, waardoor zowel het onder feit 1 primair tenlastegelegde als het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard. Verdachte en aangeefster verklaren in grote lijnen eensluidend, met uitzondering van het door verdachte met zijn penis binnendringen van aangeefster en het bestanddeel “gedwongen”. De officier van justitie meent dat van de verklaring van aangeefster uitgegaan moet worden als basis voor de bewezenverklaring. Zij heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Dat verdachte aangeefster heeft gedwongen, blijkt uit het onverhoedse karakter van zijn handelingen, die voor aangeefster onverwachts zijn verricht omdat aangeefster sliep.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair onder feit 1 tenlastegelegde feit, te weten de verkrachting. Verdachte erkent dat hij met zijn vingers in de vagina van aangeefster is gegaan, maar het wettige bewijs voor het binnendringen met de penis ontbreekt. Het bewijs is ook niet overtuigend gelet op de (zeer) geringe seksuele ervaring van zowel verdachte als aangeefster, de fysieke mogelijkheden tot de betreffende handeling en het ontbreken van medisch onderzoek ter onderbouwing van de aangifte. Gevraagd wordt om verdachte vrij te spreken voor verkrachting door binnen te dringen met de penis. De verdediging verzoekt voorts om verdachte vrij te spreken voor feit 1 primair en feit 2 primair, aangezien verdachte geen opzet had om aangeefster de handelingen tegen haar wil te laten ondergaan. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de nacht van 14 op 15 januari 2022 bij aangeefster en haar stiefbroer [naam] is gaan slapen, met instemming van de (stief)ouders van verdachte en aangeefster. Er is een matras in de kamer van aangeefster gelegd waar verdachte op zou slapen. [naam] en aangeefster sliepen in het bed van aangeefster. Op enig moment is verdachte ook in het bed van aangeefster gaan liggen, tussen aangeefster en [naam] in. Aangeefster is wakker geworden van aanrakingen aan haar lichaam door verdachte. Verdachte heeft de borsten en het geslachtsdeel van aangeefster betast en hij heeft verklaard dat hij eerst één en toen twee vingers in haar vagina binnengebracht. Ook heeft verdachte de hand van aangeefster op zijn eigen geslachtsdeel gelegd. Verdachte merkte dat aangeefster vrij weinig reageerde. Hij is toen met zijn geslachtsdeel tegen de rug van aangeefster gaan rijen voor een aantal minuten en daarna gestopt met zijn handelingen.
Afwijkende verklaringen
Aangeefster verklaart dat verdachte met zijn penis in haar vagina is geweest, verdachte ontkent dit en verklaart dat hij wel met eerst één vinger en later met twee vingers in haar vagina is gegaan.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) –het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden waarover het vermeende slachtoffer verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bij zedenzaken, die zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte, komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van het vermeende slachtoffer (doorgaans aangever) tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan deze verklaring. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster, te weten de onder dwang ondergane penetratie door verdachte met zijn penis, voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Penetratie door penis?De rechtbank stelt vast dat enkel de verklaring van aangeefster als wettig bewijsmiddel voorhanden is voor het door verdachte met zijn penis binnendringen van de vagina van aangeefster. Verdachte betwist dit. Verdachte is in de ontkenning van dit deel van de tenlastelegging zeer consequent gebleken. Daar staat tegenover dat door aangeefster minder stellig is verklaard. Op de vraag “Hoe weet je dat [verdachte] met zijn piemel in jouw vagina ging?”, antwoordt zij bijvoorbeeld: “Dat zou ik niet weten”. Hoe dit is gegaan heeft zij niet helder kunnen verklaren en ook lijkt zij dus niet geheel zeker te kunnen zeggen of het de piemel van verdachte was. Daarbij neemt de rechtbank in de beoordeling ook mee dat verdachte slechts geringe seksuele ervaringen had en het binnenbrengen van een penis in de door verdachte en aangeefster geschetste situatie, zonder medewerking van aangeefster, niet gemakkelijk is. De rechtbank sluit niet uit dat aangeefster het binnenbrengen van twee vingers door verdachte heeft ervaren als het binnen brengen van de penis van verdachte. Nu er geen bewijs aanwezig is om de verklaring van aangeefster op dit punt te ondersteunen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het binnendringen van de vagina van aangeefster met zijn penis.
Dwang?
Ook ten aanzien van het – kort gezegd – dwingen door verdachte van het ondergaan/dulden van seksuele handelingen (feit 1 primair en feit 2 primair) is enkel de verklaring van aangeefster aanwezig. Van dwingen, zoals bedoeld in artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, kan slechts sprake zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in dit artikel bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop ook was gericht. Uit het dossier, de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte kan onvoldoende worden vastgesteld dat aangeefster de handelingen tegen haar wil heeft moeten ondergaan en dat het opzet van verdachte hierop gericht was. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat (dergelijke) dwang ook erin kan bestaan dat handelingen zeer onverhoeds plaatsvinden. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter zitting echter onvoldoende gebleken.
Nu het bestandsdeel ‘dwang’ in de zin der wet niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2 primair.
Feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Gelet op het eerder overwogene zal verdachte ook ten aanzien van feit 1 subsidiair worden vrijgesproken voor zover het ziet op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster met de penis. Het overig tenlastegelegde onder feit 1 subsidiair wordt door verdachte bekend en hiervan wordt geen vrijspraak bepleit. Om die reden zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 subsidiair een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan ook geen vrijspraak is bepleit, zal ook hier worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 14/15 januari 2022 te [plaats] , [gemeente] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtig handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten het duwen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] ;
2. subsidiair
op 14/15 januari 2022 te [plaats] , [gemeente] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en het laten betasten van verdachtes penis door die [slachtoffer] en het duwen van zijn, verdachtes, penis tegen het
lichaam van die [slachtoffer] ;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een leerstraf in de vorm van Tools4U Verlengd Plus Seksueel grensoverschrijdend gedrag voor de duur van 35 uur, te vervangen door 17 dagen jeugddetentie als de leerstraf niet goed zou worden verricht. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen van 105 uur en vier maanden voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) en de houding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich grotendeels vinden in het advies van de Raad, waaronder de leerstraf Tools4U Verlengd Plus Seksueel grensoverschrijdend gedrag en vindt daarnaast een aantal uur werkstraf gepast. De verdediging bepleit geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, maar een voorwaardelijke werkstraf. Hierbij verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met de blanco documentatie van verdachte en het feit dat de strafbare feiten inmiddels bijna twee jaar geleden hebben plaatsgevonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdacht heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, van zijn bevriende buurmeisje. De bewezenverklaarde handelingen vonden plaats in de eigen slaapkamer van het slachtoffer, meer specifiek haar eigen bed. Deze kamer en haar eigen bed horen bij uitstek vertrouwde en veilige plekken te zijn voor het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelswijze op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn buurmeisje geschonden en haar gevoel van vertrouwen en veiligheid geschaad. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Blijkens de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer is voorgedragen, is dat ook bij dit slachtoffer het geval. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat behalve naar de ernst van het feit ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 10 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport en advies van de Raad van
21 november 2023, waaruit blijkt dat er veel beschermende factoren (onder andere op het gebied van gezin, school, werk en vrije tijd) zijn die verdachte kunnen helpen om herhaling te voorkomen. Ook blijkt hieruit, alsook uit de verklaring van de ouders van verdachte ter zitting, dat verdachte en zijn familie op eigen initiatief hulpverlening hebben aangevraagd en geaccepteerd. Op verzoek van verdachte is de hulpverlening van [jeugdhulpverlening] bovendien verlengd tot januari 2024. De kans op herhaling wordt door de Raad als laag tot heel laag ingeschat en de Raad vindt dat de nadruk moet liggen op het vergroten van de vaardigheden van verdachte. Om die reden adviseert de Raad bij een veroordeling de leerstraf Tools4U Verlengd Plus Seksueel grensoverschrijdend gedrag van 35 uur op te leggen en voor de overige uren een taakstraf in de vorm van een werkstraf. De Raad adviseert daarnaast om een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten pleegt binnen de proeftijd.
Strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten die een flinke impact hebben gehad op het slachtoffer. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen. Naast de blanco documentatie houdt de rechtbank ook rekening met de houding van verdachte ten aanzien van dit strafproces en het accepteren van hulpverlening. Verdachte heeft zich schuldbewust getoond. Verder houdt de rechtbank rekening met richtlijnen voor strafoplegging in soortgelijke feiten.
Gelet op het taakstrafverbod van artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (voorwaardelijke) jeugddetentie. Alles bij elkaar genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat de geadviseerde leerstraf Tools4U Verlengd Plus Seksueel grensoverschrijdend gedrag van 35 uur, te vervangen door 17 dagen jeugddetentie, passend en geboden is. Daarnaast vindt de rechtbank het gelet op de ernst van de feiten passend en geboden om een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen van 60 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van één week, onder de algemene voorwaarde dat verdachte geen nieuw strafbaar feit zal begaan. De rechtbank zal gelet op de omstandigheid dat het bewezenverklaarde inmiddels bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden een proeftijd van één jaar opleggen en niet van twee jaar zoals verzocht door de officier van justitie.

7.De benadeelde partij

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.371,18, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit de volgende kostenposten:
Schoolgeld/ouderbijdrage € 201,25
Boeken kaften € 10,-
Schriften e.d. € 45,-
Schooltas € 50,-
Vergoeding studievertraging € 10.000,-
Aanpassingen slaapkamer € 449,77
Reiskosten naar advocaat € 58,68
Reiskosten naar Viersprong € 140,77
Totaal materiële kosten € 10.955,47
Immateriële schade € 2.500,-
TOTAAL € 13.455,47
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zowel de materiële als de immateriële schade goed onderbouwd zijn en de posten die niet met stukken zijn onderbouwd, naar redelijkheid zijn geschat. Het gehele gevorderde bedrag kan toegewezen worden, met daarbij de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een toewijzing van vergoeding van immateriële schade passend is, maar dat het gevorderde bedrag gematigd moet worden gelet op de gevraagde deelvrijspraak. Een bedrag van maximaal € 1.000,- wordt passend geacht. De verdediging meent dat aangeefster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering ten aanzien van de kosten voor de studievertraging, nu niet zonder meer aangenomen kan worden dat aangeefster was overgegaan als het strafbare feit niet was gebeurd. Het is te ingewikkeld om dat in deze strafprocedure mee te nemen. Subsidiair wordt verzocht dit bedrag sterk te matigen. De kosten voor de herinrichting van de slaapkamer verzoekt de verdediging om naar redelijkheid en billijkheid te bepalen. Ten aanzien van de reiskosten naar de advocaat en de Viersprong wordt geen verweer gevoerd.
7.1.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feiten onder 1 subsidiair en 2 subsidiair heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
De rechtbank zal aanvangen met de grootste schadepost, te weten de studievertraging en kosten die daarbij horen zoals de ouderbijdrage, schriften en kaften. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het is immers onbekend wat de impact is geweest van het strafbare feit op de schoolgang, nu niet bekend is hoe de schoolprestaties van de benadeelde partij waren voorafgaand aan het strafbare feit en of zij wél was overgegaan als het strafbare feit niet had plaatsgevonden. De rechtbank is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Hetzelfde geldt voor de reiskosten naar De Viersprong en de kosten voor de drugs- en nicotinetesten.
De post voor de herinrichting van de slaapkamer is ten aanzien van het nieuwe bed en beddengoed voldoende onderbouwd, te weten voor een bedrag van € 191,98. Dat deel van de vordering zal worden toegewezen. Het resterende deel van deze post is onvoldoende onderbouwd nu uit de overgelegde afschriften niet te herleiden is welke producten zijn aangeschaft. De noodzaak van de aankoop van oordoppen door direct toedoen van het strafbare feit, is daarbij niet komen vast te staan. Daarom zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verder heeft de benadeelde partij een bedrag van € 58,68 gevorderd aan reiskosten naar de advocaat. De reiskosten die zijn gemaakt voor bezoeken aan de advocaat zijn geen rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering van deze schade. De reiskosten zullen wel worden vergoed als proceskosten.
Immateriële schade
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade gevorderd.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.191,98, waarvan € 191,98 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2022 tot de dag van volledige betaling. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 58,68, bestaande uit reiskosten naar de advocaat, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
feit 2 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke jeugddetentie van één week met een proeftijd van een jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 (zestig) uren, te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf,
te weten Tools4U Verlengd Plus Seksueel grensoverschrijdend gedrag van 35 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 (zeventien) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.191,98, waarvan € 191,98 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 58,68;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor het gedeelte ten aanzien van de studievertraging en reiskosten naar de hulpverlening bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.191,98, waarvan € 191,98 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. D.H. Hamburger en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
7 december 2023.
Mr. D.H. Hamburger en mr. Kempen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.