ECLI:NL:RBZWB:2023:8574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
02/208859-23, 02/120103-23 (ttz.gev) en 02/262643-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meerdere diefstallen, mishandeling, en drugsmisdrijven met oplegging van gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 7 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen, mishandeling, en drugsmisdrijven. De verdachte, geboren in 1985 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. A.A. Nunnikhoven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 november 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom de aanklacht presenteerde. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld, mishandeling, en het aanwezig hebben van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de beschuldiging van geweld bij de diefstal.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal van sportkleding en -accessoires, mishandeling van een beveiliger, en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en MDMA. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht en concludeerde dat de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar was. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet opportuun was gezien de recente veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan verslavingszorg. De rechtbank legde ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toe, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 7 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/208859-23, 02/120103-23 (ttz.gev) en 02/262643-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02/208859-23
1) diefstal met geweld;
2) mishandeling;
3) winkeldiefstal subsidiair ten laste gelegd als een poging daartoe;
02/120103-23
1) het aanwezig hebben van 651,4 gram amfetamine en 97 pillen met MDMA, in vereniging gepleegd;
2) opzet- dan wel schuldheling van pasjes, in vereniging gepleegd;
3) (schuld)witwassen, in vereniging gepleegd;
4) winkeldiefstal.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie de onder parketnummer 02/208859-23 ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 1 komt hij tot partiële vrijspraak van het gedeelte van de tenlastelegging betreffende het plegen van geweld om de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van de gestolen goederen te verzekeren. Ten aanzien van feit 3 stelt hij dat sprake is van een voltooide diefstal, zoals primair ten laste is gelegd.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder parketnummer 02/208859-23 ten laste gelegde feiten 1, 2 en 4 en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 3 vordert hij vrijspraak bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor een witwashandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 02/208859-23 niet tot een bewezenverklaring kan komen van het gedeelte van de tenlastelegging betreffende het plegen van geweld om de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van de gestolen goederen te verzekeren. Ten aanzien van feit 3 acht zij sprake van een poging tot diefstal, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 onder parketnummer 02/120103-23 merkt de verdediging op dat sprake is van een vormverzuim, aangezien zonder een door de officier van justitie gegeven machtiging is overgegaan tot binnentreden en doorzoeking in de woning waar verdachte op dat moment met zijn vriendin verbleef en men zich niet heeft gelegitimeerd voorafgaand aan het betreden van de woning. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting van alles dat tijdens de doorzoeking in de betreffende woning is gevonden en dan moet vrijspraak volgen voor deze drie feiten. Subsidiair wordt verzocht verdachte vrij te spreken van feit 3 bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Voor het overige kan een bewezenverklaring volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/208859-23
Feit 1
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder dit feit ten laste gelegde diefstal. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde geweld, gepleegd om de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van de gestolen goederen te verzekeren. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder dit feit ten laste gelegde mishandeling.
Feit 3
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte een pakje sigaretten uit een doos heeft gepakt en in zijn broekzak heeft gestopt. Verdachte heeft het pakje sigaretten, nadat hij hierop werd aangesproken, meteen weer teruggegeven. Dat neemt echter niet weg dat hij op het moment dat hij het pakje sigaretten in zijn broekzak stopte, dit aan de feitelijke heerschappij van aangever heeft onttrokken en er als heer en meester over heeft beschikt. Daarmee is sprake van een voltooide diefstal. De rechtbank acht de onder dit feit primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
02/120103-23
(On)rechtmatig binnentreden /doorzoeken woning
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet mogen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen betreden, wanneer zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd. Als de plaats van betreding een woning betreft, is conform artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden de toestemming van een bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van een (hulp)officier van justitie vereist. In deze zaak is zo’n machtiging afgegeven. De rechtbank stelt namelijk vast dat zich in het dossier een machtiging tot het binnentreden in de woning aan [adres 1] te [plaats] ter inbeslagname bevindt die door de hulpofficier van justitie op grond van artikel 9 van de Opiumwet is gegeven. De rechtbank acht op dit punt dus geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Ook de doorzoeking van de woning is niet onrechtmatig geweest. Verdachte en zijn vriendin hebben immers vooraf vrijwillig en ondubbelzinnig toestemming verleend voor de doorzoeking. Nadat er verdovende middelen waren aangetroffen is de doorzoeking voortgezet onder leiding van de rechter-commissaris. Ook hier is dus geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Voor het binnentreden in een woning geldt op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden een legitimatieplicht. Uit het tweede lid volgt dat van deze verplichting kan worden afgeweken indien legitimatie naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is, dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat verbalisanten zich hebben gelegitimeerd voorafgaand aan het binnentreden. Er is evenmin gebleken dat ten tijde van het binnentreden sprake is geweest van één van voornoemde drie omstandigheden. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De vraag is of, en zo ja welke, rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling daarvan moet de rechtbank rekening houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het binnentreden enkele verbalisanten in uniform gekleed waren en dat zij het doel van het binnentreden hebben medegedeeld. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat het voor verdachte duidelijk was dat hij met politieambtenaren van doen had.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het geconstateerde vormverzuim van het achterwege blijven van legitimatie door de politie van zodanig geringe aard dat daardoor geen nadeel is veroorzaakt. Om die reden kan worden volstaan met de enkele constatering van dat vormverzuim, zonder verdere consequenties daaraan te verbinden.
Feit 1
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder dit feit ten laste gelegde in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van 651,4 gram amfetamine en 97 pillen bevattende MDMA.
Feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er in de woning waar verdachte op dat moment met zijn vriendin verbleef verschillende pasjes lagen die van diefstal afkomstig waren. Deze pasjes lagen onder andere in een nachtkastje en in een kluis, waarin naast de pasjes ook verdovende middelen zijn aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij toegang tot de kluis had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte moet hebben geweten dat de pasjes zich in de woning waar hij verbleef bevonden. Aangezien de pasjes op andermans naam stonden, had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze pasjes door misdrijf waren verkregen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn vriendin schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van pasjes, zoals onder dit feit ten laste is gelegd.
Feit 3
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zoals onder dit feit ten laste is gelegd. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 4
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder dit feit ten laste gelegde diefstal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/208859-23
1.
op 20 augustus 2023 te Tilburg sportbroeken (merk Nike) en hoodies (merk Nike) en sporttassen en blikjes drinken (merk Golden Power), die aan [winkel 1] (gelegen aan [adres 2] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 20 augustus 2023 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen zijn kaak te stompen;
3.
op 20 augustus 2023 te Tilburg een pakje sigaretten, dat aan [winkel 1] (gelegen aan [adres 2] ) toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02/120103-23
1.
op 10 mei 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 651,4 gram amfetamine en 97 pillen bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 10 mei 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, pasjes voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
op 13 april 2023 te Tilburg, diverse kledingstukken, die aan [winkel 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Psychische overmacht
Door de verdediging is ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 02/208859-23 een beroep gedaan op psychische overmacht. Verdachte kreeg kortsluiting in zijn hoofd toen toch de politie werd gebeld, nadat in eerste instantie door de beveiliger werd toegezegd dat verdachte vanwege de winkeldiefstal alleen een winkelverbod zou krijgen. Verdachte heeft de beveiliger vervolgens een klap gegeven.
Een beroep op psychische overmacht kan alleen dan slagen wanneer er sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. In het onderhavige geval zou de drang daarin hebben bestaan dat de politie ondanks eerdere toezeggingen toch werd gebeld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde feiten en omstandigheden onvoldoende om een dergelijke drang aan te nemen. Allereerst is niet aannemelijk geworden dat de beveiliger de toezegging dat de politie er niet bij zou worden betrokken, heeft gedaan. Het (alsnog) inschakelen van de politie vormt bovendien geen dusdanige van buitenkomende drang dat daarmee het handelen van verdachte zou zijn gerechtvaardigd. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Ontoerekeningsvatbaarheid
Door verdachte is ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 02/208859-23 een beroep gedaan op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Het alsnog inschakelen van de politie veroorzaakte de nodige emotie, waardoor verdachte kortsluiting in zijn hoofd kreeg en de beveiliger een klap heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat eveneens niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten tijde van het plegen van dit feit ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Ook het beroep op artikel 39 Sr wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ISD-maatregel) met tussentijdse toetsing na een periode van negen maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, omdat niet wordt voldaan aan zowel de harde als de zachte criteria daarvoor. Verzocht wordt een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fors aantal strafbare feiten. Hij heeft drie winkeldiefstallen gepleegd en uit misdrijf verkregen goederen voorhanden gehad. Diefstallen leiden tot veel schade en overlast voor de maatschappij. Heling bewerkstelligt dat het loont om diefstallen te plegen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de eigendomsrechten van anderen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Verdachte heeft door tegen de kaak van de beveiliger te stompen inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit en hem pijn bezorgd. Daarnaast heeft verdachte een grote hoeveelheid aan harddrugs aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs zoals amfetamine en MDMA, gezondheidsschade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek.
De rechtbank houdt rekening met het over verdachte opgemaakte strafblad, waaruit blijkt dat verdachte gedurende de afgelopen jaren vaker is veroordeeld voor feiten zoals de onderhavige.
Verder slaat de rechtbank acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van
7 november 2023. Hieruit blijkt dat er sprake is van een zorgelijk delictpatroon en de kans op recidive hoog is. Verdachte is wisselend in zijn motivatie tot gedragsverandering en meewerken aan gedragsinterventies. Zijn harddrugsverslaving is direct gerelateerd aan onderhavige verdenkingen. Verdachte zou de winkeldiefstallen hebben gepleegd om in zijn verslaving te kunnen voorzien en de hoeveelheid harddrugs die werd aangetroffen zou voor eigen gebruik zijn. Daarnaast meent de reclassering dat het psychosociaal functioneren van verdachte een risicoverhogende factor is. Verdachte heeft zijn impulsen niet onder controle kunnen houden. Er zijn tevens zorgen over het gebrek aan passende huisvesting en de relatie die verdachte met zijn vriendin heeft. Steunbronnen zijn de contacten met zijn zussen en ouders, de mogelijkheid tot dagbesteding bij zijn neef als vloerenlegger en het feit dat er geen sprake zou zijn van schulden. Bij een veroordeling wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geadviseerd.
Ter zitting is de deskundige bij het advies tot een ISD-maatregel gebleven. Het verleden heeft uitgewezen dat voorwaarden naleven slecht haalbaar is voor verdachte. De reclassering ziet wel motivatie, maar de omstandigheden zijn er niet om daar te geraken waar hij wil. Dat ligt er met name aan dat verdachte geen woning heeft, geen werk, er verslavingsproblematiek speelt en er problemen zijn op het gebied van emotieregulatie. De ISD-maatregel is al eerder opgelegd en vorige keer met name intramuraal uitgezeten. Daardoor heeft de uitgezeten ISD-maatregel niet geboden wat de ISD kan bieden. De insteek is dit keer een groter extramuraal deel. De meerwaarde van een ISD-maatregel vergeleken met een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is dat verdachte wanneer het misgaat binnen de ISD kort intramuraal geplaatst kan worden om weer door te gaan en niet alles verloren is. Indien toch een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wordt opgelegd, zouden deze bijzondere voorwaarden kunnen zijn de voorwaarden die in het reclasseringsrapport van 21 augustus 2023 zijn geformuleerd, namelijk een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, het meewerken aan middelencontrole en meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Deze voorwaarden zouden moeten worden aangevuld met een alcohol- en drugsverbod.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op zichzelf wel voldoet aan de eisen die de wettekst van artikel 38m Sr aan de oplegging van de ISD-maatregel stelt. Verdachte is immers in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem begane feiten ten minste driemaal onherroepelijk vanwege een misdrijf tot een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel veroordeeld en de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel. Deze drie eerdere veroordelingen betreffen echter, uitgaande van het strafblad van verdachte van
18 oktober 2023 zoals dat zich in het dossier van de rechtbank bevindt, onder andere de oplegging van de vorige ISD-maatregel en een daaraan vooraf opgelegde gevangenisstraf en een veroordeling voor een feit dat is gepleegd voordat de ISD-maatregel was opgelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel op dit moment niet aan de orde kan zijn. Het is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de strekking van de wettelijke regeling rondom de ISD-maatregel om bij oplegging van een nieuwe ISD-maatregel enkel de veroordeling tot de vorige ISD-maatregel en gevangenisstraffen die zijn opgelegd voorafgaand aan of gedurende die vorige ISD-maatregel als veroordeling mee te wegen. Verdachte is nog niet zo lang vrij sinds de vorige ISD-maatregel. Tussen de vorige ISD-maatregel en onderhavige feiten is sprake van één veroordeling voor een strafbaar feit gepleegd na de ISD-maatregel en daarvan is niet duidelijk of de straf al ten uitvoer is gelegd. Om nu voor de onderhavige feiten weer een ISD-maatregel op te leggen acht de rechtbank in dit geval niet opportuun.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de landelijke oriëntatiepunten, de frequente recidive van verdachte, het reclasseringsrapport van 7 november 2023 en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op de hoeveelheid gepleegde strafbare feiten en de frequente recidive is de rechtbank van oordeel dat enkel met een gevangenisstraf kan worden volstaan. De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte behandeling ondergaat om van zijn verslaving af te komen zijn impulsen onder controle te krijgen en dat hij wordt begeleid bij het op orde krijgen van zijn leven. Dit om herhaling in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal dan ook een gedeelte van deze straf voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn genoemd door de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke gedeelte als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een alcohol- en drugsverbod en het meewerken aan middelencontrole ter naleving hiervan en meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 50 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Breda van 16 januari 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 300, 310 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 onder parketnummer 02/120103-23 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/208859-23
feit 1:diefstal;
feit 2:mishandeling;
feit 3:diefstal;
02/120103-23
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, in vereniging gepleegd;
feit 2:schuldheling, in vereniging gepleegd;
feit 4:diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic Kentron, Jan Wierhof 14 in Tilburg. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan diagnostiek en zich onder behandeling zal stellen van Novadic Kentron, verslavingszorg, voor zijn verslavingsproblematiek en, indien nodig, bij Fivoor of een soortgelijke instelling ten behoeve van zijn agressieregulatieproblematiek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en/of drugs en zich verplicht ter naleving van dit verbod mee te werken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zorgdraagt voor het vinden van structurele dagbesteding en het behouden
ervan;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter te Breda d.d.
16 januari 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/262643-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf van 50 (vijftig) uur;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en
mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.