ECLI:NL:RBZWB:2023:8573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
02-213832-22 en 02-270447-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging ex-partner en overtreding van gedragsaanwijzing met taakstraf en gevangenisstraf

Op 7 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft belagen en een opgelegde gedragsaanwijzing heeft overtreden. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte belaging in de periode van 1 januari 2023 tot en met 16 oktober 2023 en de overtreding van de gedragsaanwijzing in de periode van 16 december 2022 tot en met 16 januari 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen contact heeft gezocht met de aangeefster, wat heeft geleid tot een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en het overtreden van de gedragsaanwijzing, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 133 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod ten behoeve van de aangeefster, met controle door middel van elektronische monitoring. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de immateriële en materiële schade die voortvloeit uit zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/213832-22 en 02/270447-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2023
in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [plaats]
wonende te ( [postcode] ) [plaats] , [adres]
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

Ter zitting van 23 november 2023 zijn de zaken onder bovenvermelde parketnummers overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevoegd.
De zaken zijn vervolgens inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging onder parketnummer 02/213832-22 is overeenkomstig artikel 313 Sv gewijzigd. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/213832-22
in de periode van 28 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gestalkt;
in de periode van 16 december 2022 tot en met 16 januari 2023 de aan hem ten behoeve van [slachtoffer] opgelegde gedragsaanwijzing heeft overtreden;
02/270447-23
in de periode van 1 januari 2023 tot en met 16 oktober 2023 [slachtoffer] heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/213832-22
Feit 1
De officier van justitie stelt dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode meermalen heeft gebeld,
sms/i-messageberichten heeft gestuurd, voicemailberichten heeft achtergelaten en heeft gemaild.
Gelet op de aard, de frequentie en de duur kan de combinatie van die feitelijke gedragingen worden gekwalificeerd als belaging in de zin van de wet. De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
De aangifte van [slachtoffer] , dat verdachte haar meerdere malen thuis wederrechtelijk heeft opgezocht, vindt onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Onder meer omdat [slachtoffer] daarin ook een mogelijke rol heeft gehad door verdachte zelf uit te nodigen. Daarom vordert de officier van justitie partieel vrijspraak van deze feitelijke gedraging.
Feit 2
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing ten behoeve van [slachtoffer] heeft overtreden door [slachtoffer] te bellen, sms/i-messageberichten te sturen, voicemailberichten achter te laten en te mailen.
02/270447-23
De officier van justitie stelt dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster [slachtoffer] in de periode van 30 januari 2023 tot en met 16 oktober 2023 meermalen heeft gebeld, berichten heeft gestuurd, e-mailberichten heeft gestuurd, de vader van [slachtoffer] heeft gebeld, hem berichten heeft gestuurd en door de straat van haar ouders is gereden.
Gelet op de aard, de frequentie en de duur kan de combinatie van die feitelijke gedragingen worden gekwalificeerd als belaging in de zin van de wet. De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor de overige ten laste gelegde gedragingen, zodat de officier van justitie daarvan partieel vrijspraak vordert.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/213832-22, feit 1, en 02/270447-23
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde belagingen van [slachtoffer] en stelt daartoe dat door verdachte niet wordt betwist dat er contacten zijn geweest tussen hen, maar dat die contacten niet wederrechtelijk zijn geweest, omdat de contacten niet waren bedoeld om [slachtoffer] lastig te vallen of te dwingen tot een relatie, maar uitsluitend verband hielden met de kinderen. Evenmin is sprake geweest van stelselmatig contact. Daar komt bij dat [slachtoffer] ook contact zocht met verdachte. Daarom kan niet worden bewezen dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
02/213832-22, feit 2
De verdediging refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/213832-22, feit 1, 02/270447-23
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] in de periode van 28 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 meermalen heeft gebeld, sms/i-messageberichten heeft gestuurd, voicemailberichten bij haar heeft achtergelaten en haar heeft gemaild. Ook staat op grond daarvan vast dat verdachte [slachtoffer] in de periode van 30 januari 2023 tot en met 16 oktober 2023 meermalen heeft gebeld en berichten en e-mailberichten heeft gestuurd. Verdachte heeft dit ter zitting ook bekend.
De vraag die moet worden beantwoord, is of deze feitelijke gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als belaging in de zin van de wet.
Bij de beantwoording van deze vraag, is beslissend of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Daarnaast dienen de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer mede in aanmerking te worden genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende ruim veertien maanden veelvuldig en met een variëteit aan gedragingen lastiggevallen. [slachtoffer] is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaar- den van het contact met verdachte. Hoewel de strekking van het contact veelal hetzelfde is (het zien van de kinderen), is het contact niet uitsluitend daarop gericht. Maar ook al gaat het veelal om de kinderen, dan betekent dat nog niet dat het geoorloofd en niet wederrechtelijk is. Verdachte heeft steeds op een indringende en obsessieve wijze geprobeerd om [slachtoffer] te dwingen om te praten over de kinderen dan wel om hem de kinderen te laten zien. Ook het feit dat verdachte meerdere keren gedetineerd is geraakt wegens het overtreden van het aan hem opgelegde contact- en gebiedsverbod en de gedragsaanwijzing, heeft hem daarvan niet kunnen weerhouden. Weliswaar heeft [slachtoffer] ook contact gezocht met verdachte, maar uit het dossier leidt de rechtbank ook af dat er een stopgesprek heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] meerdere keren tegen hem heeft gezegd dat zij geen contact met hem wilde. [slachtoffer] heeft hem bovendien meerdere keren geblokkeerd, ook in de latere periode. Gelet hierop moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat het contact ongewenst en daarmee dus wederrechtelijk was. Desondanks is verdachte doorgegaan met het zoeken van contact en is verdachte haar naar eigen zeggen ook anoniem gaan bellen. Daarnaast is gebleken dat door de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van [slachtoffer] is beïnvloed en dat zij hiervan last heeft ondervonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] met het oogmerk haar te dwingen iets te doen en te dulden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periodes van 28 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 en 30 januari 2023 tot en met 16 oktober 2023 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] .
De verklaring van [slachtoffer] , dat verdachte zich heeft opgehouden in de buurt van de woning van [slachtoffer] wordt door verdachte betwist en vindt ook onvoldoende steun in ander bewijs- materiaal. Voor het verwijt dat verdachte [slachtoffer] thuis heeft opgezocht bestaan weliswaar aanwijzingen, maar niet kan worden vastgesteld in hoeverre dat (steeds) wederrechtelijk is geweest. Uit het dossier blijkt immers dat [slachtoffer] hem ook weleens heeft uitgenodigd.
Verdachte wordt derhalve partieel vrijgesproken van deze feitelijke gedragingen.
Ook wordt verdachte partieel vrijgesproken van de feitelijke gedragingen, dat verdachte de vader van [slachtoffer] heeft gebeld en door de straat van haar ouders is gereden. De moeder van aangeefster heeft weliswaar verklaard dat verdachte regelmatig langs hun woning rijdt als zij op de kinderen past, maar uit het dossier blijkt onvoldoende dat sprake is van een stalkingshandeling. Volgens haar verklaring reed hij ook niet extra langzaam.
02/213832-22, feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing door [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode te bellen, sms-/i-message-berichten te sturen, voicemailberichten achter te laten en te mailen, gelet op onder meer de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/213832-22
1.
in de periode van 28 juli 2022 tot en met 16 januari 2023 te Bergen op Zoom wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen te bellen en sms/i-message-berichten te sturen en voicemailberichten achter te laten en te mailen met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en te dulden;
2.
in de periode van 16 december 2022 tot en met 16 januari 2023 te Bergen op Zoom , althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 01-11-2022 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant, door in die periode [slachtoffer] te bellen en sms/i-message-berichten te sturen en voicemailberichten achter te laten en te mailen;
02/270447-23
in de periode van
30januari 2023 tot en met 16 oktober 2023 te Bergen op Zoom wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] meermalen te bellen en berichten te sturen en emailberichten te sturen en de vader van die [slachtoffer] berichten te sturen met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 131 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, contact-
en locatieverbod ten behoeve van [slachtoffer] , met controle op het locatieverbod door middel van elektronische monitoring. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, op te leggen.
Ten slotte vordert de officier van justitie te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn en dat het contactverbod ten behoeve van [slachtoffer] eveneens als vrijheids- beperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 2 jaar wordt opgelegd met bepaling dat per overtreding van deze maat- regel twee weken hechtenis wordt toegepast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ter zake van het overtreden van de gedragsaanwijzing toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de ten laste gelegde belagingen, bepleit de verdediging te volstaan met het opleggen van een straf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn ex-partner en moeder van zijn kinderen gedurende een periode van ruim veertien maanden stelselmatig lastiggevallen. Verdachte heeft haar veelvuldig gebeld, berichten gestuurd, e-mailberichten gestuurd en bij haar voicemailberichten ingesproken. Uit alle berichten komt naar voren dat hij obsessief contact met haar probeert te zoeken, voornamelijk in verband met de kinderen en hij lijkt het niet naast zich neer te kunnen leggen dat een daartoe lopende procedure moet worden afgewacht. De aan hem opgelegde contact- en locatieverboden ten behoeve van [slachtoffer] , de detentieperiodes wegens het meermalen overtreden daarvan, noch de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing, hebben verdachte ervan weerhouden om door te gaan met zijn gedrag. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 3 november 2023, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar wel eerder voor huiselijk geweld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 november 2023. Hieruit leidt de rechtbank af dat de reclassering het aanhoudende stalkingsgedrag zorgelijk acht. Het lijkt verdachte te ontbreken aan inzicht in zijn eigen gedrag en verdachte legt de verantwoordelijkheid grotendeels buiten zichzelf. Het lukt hem niet om geen contact met [slachtoffer] te zoeken, omdat hij gericht is op het zien van de kinderen en het tot stand komen van een omgangsregeling. Ondanks dat er een civiele procedure loopt geeft dat verdachte onvoldoende rust om zich erbij neer te leggen. De reclassering ziet de (ex)partnerrelatie, het psychosociaal functioneren van verdachte en zijn houding als risicoverhogende factoren.
Verdachte lijkt zich niet tot zeer beperkt te kunnen inleven in de ander en zijn eigen gewin voorop te stellen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en het risico op geweld en onttrekking aan voorwaarden als gemiddeld.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod met elektronische monitoring en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering verwacht dat zij verdachte met de voorwaarden op korte termijn kunnen beperken en tegelijkertijd kunnen inzetten op duurzame gedragsverandering en zodoende invloed kunnen uitoefenen op het gedrag van verdachte. Wel is de reclassering enigszins sceptisch, maar de geadviseerde voorwaarden zijn niet eerder geprobeerd en deels gericht op het verkrijgen van zicht op en het voorkomen van recidive. Verdachte heeft zich eerder aan opgelegde voorwaarden onttrokken, maar met de inzet van elektronische monitoring verwacht de reclassering daar meer invloed op te kunnen uitoefenen. Verder adviseert de reclassering op grond van artikel 38vSr een vrijheidsbeperkende maategel op te leggen
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Nu verdachte volgens de berekening van de rechtbank 43 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 133 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien de taakstraf niet wordt verricht.
Nu verdachte meerdere keren gedetineerd is geraakt vanwege het overtreden van de gestelde voorwaarden en zich zelfs niet heeft gehouden aan de gedragsaanwijzing, ziet de rechtbank voldoende reden om te bepalen dat het locatieverbod wordt gecontroleerd door middel van elektronische monitoring, met de bepaling dat het gebied als weergegeven op het kaartje in het rapport van de reclassering (deeladvies EM) als verboden gebied geldt. Dit kaartje is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat de feiten 1 en 2 in de zaak met parket- nummer 02/213832-22 in eendaadse samenloop zijn begaan.
Vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v SrOok zal de rechtbank, gelet op de ernst, de hardnekkigheid van het gedrag van verdachte en het hoge recidiverisico, het contactverbod ter bescherming van [slachtoffer] - overeenkomstig de eis - ook als een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr opleggen voor twee jaar met bepaling dat voor elke overtreding één week vervangende hechtenis wordt toegepast met een maximum van zes maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] , zal de rechtbank de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. De rechtbank zal ook de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren nu er, mede gelet op het advies van de reclassering en de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij

02/213832-22 en 02/270447-23
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een totale schadevergoeding van € 17.344,81, bestaande uit € 15.658,81 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte
de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij
te vergoeden, indien en voor zover er voldoende causaal verband bestaat tussen de schade en het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Materiële schade
De reiskosten naar het kantoor van haar advocaat en naar de zitting van € 55,57 is geen schade waarvoor verdachte aansprakelijk is, nu deze kosten niet als rechtstreeks schade
zijn aan te merken. Deze schade is immers geen rechtstreeks gevolg van het bewezen- verklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde reiskosten in verband met de psychische zorg van € 32,99 zijn wel aan te merken als rechtstreekse schade. Omdat deze schade ook voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank deze vordering toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat het causaal verband tussen de gevorderde kosten van de studievertraging van € 13.256,25 en de gevorderde de studiekosten van € 2.314,00 en het bewezenverklaarde handelen van verdachte op grond van de thans voorliggende stukken onvoldoende kan worden vastgesteld. Het is voor de rechtbank zeker niet ondenkbaar dat het handelen van verdachte heeft bijgedragen aan de ernstige psychische klachten en concentratieproblemen van [slachtoffer] , waardoor zij studievertraging heeft opgelopen, maar om te kunnen vaststellen dat de studievertraging komt door het handelen van verdachte is nader onderzoek nodig. Zonder nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of en in hoeverre het overlijden van het kind van [slachtoffer] en het combineren van een studie met een gezin daaraan (ook) heeft bijgedragen.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat die nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon. Hoewel de mate waarin die gevolgen kunnen worden toegerekend aan verdachte en in hoeverre andere factoren ook meespelen, in deze procedure niet precies kunnen worden vastgesteld, staat in ieder geval vast dat er sprake is van psychisch letsel. De rechtbank acht daarom een vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade billijk, gelet op de onderbouwing en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij daardoor in ieder geval nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de immateriële schade. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. Voor het bepalen van de aanvangsdatum waarop de wettelijke rente verschuldigd is, kijkt de rechtbank naar het moment waarop - met name - de belaging een aanvang heeft genomen, maar naar het moment dat de belaging tot een einde is gekomen. Er kan immers pas van belaging worden gesproken als sprake is van herhaaldelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer gedurende een bepaalde periode. Daarom zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf 16 oktober 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadeposten bij beide benadeelde partijen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 55, 57, 184a en 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van
het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/213832-22
de eendaadse samenloop van
feit 1: belaging
en
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
02/270447-23
feit 3: belaging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 133 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdacht zich binnen drie werkdagen na de uitspraak telefonisch of in persoon meldt bij Reclassering Nederland, Rooseveltlaan 148 te (4624 DE) Bergen op Zoom , telefoon- nummer 088-8041505, en dat hij zich blijft melden of afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat onderzoeken en, indien geïndiceerd, laat behandelen door GGZ-WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, welke behandeling start na onderzoek en een positieve indicatie, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] en zijn kinderen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, tenzij in overleg met de reclassering en/of een (jeugd)organisatie belast met de omgangsregeling overeengekomen is dat hij zijn kinderen mag bezoeken, met dien verstande dat door externen/professionals wordt bepaald of dit begeleide of onbegeleide omgang betreft;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de buurt van [slachtoffer] , in die zin dat verdachte zich niet bevindt in het gebied als weergegeven op het kaartje in het rapport van de reclassering (deeladvies EM). Dit kaartje is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.
Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod.
Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat hij in Nederland verblijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen. De aansluiting van het elektronische monitoringsmiddel kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden op het verblijfadres van verdachte: [adres] te [plaats] ;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Maatregel ex artikel 38v Sr
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
2 jaar:
* op geen enkele wijze – direct of indirect via derden – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer]en
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenis bedraagt 1 week
voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum duur van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.532,99. waarvan € 32,99 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, vanaf 16 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij ter zake van de kosten van de studievertraging van
€ 13.256,25, de studiekosten van € 2.314,00, de reiskosten in verband met de strafzaak van € 55,57 en de overige immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] van € 1.532,99, waarvan € 32,99 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, vanaf 16 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 26 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2023.