ECLI:NL:RBZWB:2023:8533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
C/02/415221 / KG ZA 23-523
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling in kort geding tussen vader en Stichting Jeugdbescherming Brabant

In deze zaak heeft de vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.M.A. Leijser, een kort geding aangespannen tegen Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) met het verzoek om een voorlopige omgangsregeling met zijn dochter, [minderjarige]. De vader vordert dat hij en [minderjarige] om de week op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur omgang met elkaar hebben, zonder begeleiding. De GI verzet zich tegen deze vordering en concludeert tot niet-ontvankelijkheid of subsidiair afwijzing van de vordering. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 24 november 2023, waarbij de vader en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds 8 juni 2023 geen contact meer heeft gehad met [minderjarige], en dat de omgangsbegeleiding door [zorgaanbieder] niet meer plaatsvond. De vader heeft aangegeven dat hij geen vertrouwen meer heeft in de huidige GI en dat hij niet meer wil meewerken aan begeleide omgang. De GI heeft echter betoogd dat begeleiding nog steeds noodzakelijk is, gezien de negatieve impact van de vader op [minderjarige]. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de gevraagde wijziging van de omgangsregeling, en dat de eerder vastgestelde regeling van 3 maart 2023, waarbij de vader eenmaal per vier weken onder begeleiding contact heeft met [minderjarige], in het belang van het kind is. De vordering van de vader is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/415221 / KG ZA 23-523
4 december 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
tegen
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
maar mede kantoorhoudende te Tilburg,
gedaagde.
Partijen zullen hierna respectievelijk de vader en de GI (gecertificeerde instelling) genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vordering geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 9 producties;
- de aanbiedingsbrief van de GI van 23 november 2023 met 3 producties;
- de pleitaantekeningen van de GI.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 24 november 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens zijn verschenen twee vertegenwoordigers van de GI. Verder is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.4.
Op 17 november 2023 heeft [minderjarige] met een rechter gesproken.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Uit de affectieve relatie tussen de vader en mevrouw [de moeder] is op [geboortedag] 2011 geboren de [minderjarige] .
2.2.
Na enkele jaren ondertoezichtstelling is bij beschikking van deze rechtbank van 27 oktober 2015 het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd. Bij beschikking van 19 mei 2016 is deze beschikking door het gerechtshof bekrachtigd.
2.3.
Vanaf maart 2023 verblijft [minderjarige] in een gezinshuis te [plaats] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] één keer per vier weken onder begeleiding van [zorgaanbieder] gedurende drie uur. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot telefonisch contact met [minderjarige] één keer per drie weken.

3.De vordering

3.1.
De vader vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar om de week op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de man zonder begeleiding een activiteit met [minderjarige] kan ondernemen.
3.2.
Door en namens de vader is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De omgangsbegeleider van [zorgaanbieder] , met wie de vader een goed contact had, heeft hem medio juni 2023 laten weten te gaan stoppen met de begeleiding, omdat hij een andere functie zou krijgen. De vader heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat de begeleiders van de omgang elkaar in rap tempo blijven opvolgen, hetgeen de vader niet goed vindt voor [minderjarige] , en de vader heeft laten zien dat begeleiding niet langer noodzakelijk is. Op 8 juni 2023 heeft de vader [minderjarige] bij het gezinshuis opgehaald, omdat de omgangsbegeleider niet kon. De vader is vervolgens met [minderjarige] naar de stad gegaan. Het gezinshuis gaf toen op 14 juni 2023 in een mail aan dat [minderjarige] op 8 juni 2023 boos terug kwam. Uiteindelijk zou [minderjarige] hebben gezegd dat zij geen contact meer wil met haar vader. De vader betwist dat hij [minderjarige] in negatieve zin zou belasten met vragen en uitlatingen. De vader stelt dat [minderjarige] verkeerde informatie is gegeven over hem en dat moet worden rechtgezet. [minderjarige] denkt nu dat het de schuld van de vader is dat zij in het gezinshuis woont. De GI heeft vervolgens besloten dat als [minderjarige] contact wenst met haar vader, het gezinshuis contact opneemt met [zorgaanbieder] en [zorgaanbieder] met de vader om een afspraak te maken. Vervolgens heeft de vader niets meer gehoord. Dat heeft ertoe geleid dat sinds 8 juni 2023 elk omgangscontact tussen de vader en [minderjarige] is uitgebleven. Tegen de vader zegt [minderjarige] dat zij wel contact wil. Naar de mening van de vader dient het contact tussen hem en [minderjarige] spoedig te worden hersteld. Doordeweeks kan de man niet gemakkelijk vrij nemen om [minderjarige] te bezoeken. [zorgaanbieder] is lastig te bereiken en zijn zeer beperkt in de mogelijkheden om de omgang te begeleiden. De man heeft geen vertrouwen meer in [zorgaanbieder] . Hij wil niet meer meewerken aan begeleide omgang.
3.3.
De GI voert verweer tegen de vordering van de vader en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn vordering dan wel tot subsidiair afwijzing van die vordering.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de GI, kort samengevat, het navolgende aan.
In eerste instantie verliep de begeleide omgang goed. Vanaf het moment dat de toenmalige begeleider kenbaar maakte te zullen stoppen, is het misgelopen. De vader wilde geen kennis maken met de nieuwe begeleider van [zorgaanbieder] . Volgens de GI was [zorgaanbieder] voor de omgang op 8 juni 2023 vergeten om naast de voogd ook het gezinshuis van [minderjarige] te informeren dat daardoor een impasse was ontstaan en de omgang niet door zou gaan. Om die reden kreeg de man [minderjarige] van de gezinshuisouders mee. Dit bezoek is vervolgens niet goed verlopen. [minderjarige] was op tijd terug, maar zij was heel boos op vader. De vader had tegen haar geschreeuwd en gescholden. Sindsdien staat [minderjarige] niet meer open voor contact met haar vader. De vader blijft [minderjarige] belastende berichtjes sturen, wat zij niet fijn vindt. Tot op heden wil de vader geen begeleiding meer. Er zijn voldoende mogelijkheden bij [zorgaanbieder] , ook aan het einde van de dag. Als [minderjarige] aangeeft dat zij weer omgang wil met de vader, kan de geldende regeling hervat worden. Het klopt dat de GI [minderjarige] wat ruimte wilde geven door even geen contact met de vader te laten hebben, waarbij de GI dacht dat de boosheid van [minderjarige] van korte duur zou zijn. In de huidige situatie zou de GI begrip hebben voor een vordering van vader in kort geding tot nakoming van de vastgestelde omgangsregeling. Er heeft immers al vanaf 8 juni 2023 geen fysieke omgang meer plaatsgevonden. Echter vordert de vader geen nakoming daarvan, maar vordert hij vaststelling van een voorlopige omgangsregeling die fors ruimer is en die zonder begeleiding zal zijn. Naar de mening van de GI is voor die vordering in een kort geding geen plaats, bij gebrek ook aan spoedeisend belang. Voor de regeling die de vader beoogt, dient hij een bodemprocedure op te starten.
3.5.
[minderjarige] heeft in haar gesprek met de rechter verteld dat zij de regeling die haar vader vraagt erg lang vindt. Zij wil weer omgang met haar vader, maar dit moet langzaam worden opgebouwd naar hoe het was, namelijk eenmaal per maand drie uur. Ook wil ze graag dat er iemand bij de omgang aanwezig is die ze kent, bijvoorbeeld de gezinshuisouder.
3.6.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter dient allereerst te beoordelen of de vader een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Naar de mening van de GI is daarvan geen sprake, nu de man geen nakoming van de bestaande regeling verzoekt, maar hij verzoekt om een geheel andere en ruimere omgangsregeling voorlopig vast te stellen. Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat het contact tussen de vader en [minderjarige] al sinds 8 juni 2023 verbroken is geraakt. Ook blijkt dat alle betrokkenen voorstaan dat dit contact wordt hersteld. Uit het kindgesprek met [minderjarige] is gebleken dat ook zij inmiddels weer openstaat voor omgang met haar vader. Daarom moet worden beoordeeld of de omgang tussen [minderjarige] en haar vader weer kan worden opgepakt en op welke wijze. Daarmee staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vader bij zijn vordering vast.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat voor dit geschil over de omgangsregeling als uitgangspunt heeft te gelden de bij beschikking van deze rechtbank van 3 maart 2023 vastgestelde regeling, waarbij de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] één keer per vier weken onder begeleiding van [zorgaanbieder] gedurende drie uur. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot telefonisch contact met [minderjarige] één keer per drie weken. Bij deze, nog vrij recente, beslissing werd onder meer in aanmerking genomen dat [minderjarige] recht en belang heeft bij een regelmatig contact met de man. De omgang moest en moet volgens de Raad nog steeds wel begeleid worden, zodat door de vader aan de omgang een goede invulling wordt gegeven.
4.3.
Gebleken is dat het laatste omgangscontact tussen de man en [minderjarige] niet goed is verlopen en is het contact gestopt. Naar de mening van de GI belast de vader [minderjarige] nog steeds met negatieve uitspraken over de gezinshuisouders, de voogd en de voormalige pleegouders. [minderjarige] dient daartegen te worden beschermd. Daarom wordt begeleiding bij de omgang nog steeds aangewezen geacht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI toegezegd weer toe te willen werken naar de omgangsregeling zoals deze bij beschikking van 3 maart 2023 is vastgesteld. Ook [zorgaanbieder] is daartoe in staat en bereid.
Met de Raad acht de voorzieningenrechter de eerder door de rechtbank vastgestelde regeling nog steeds in het belang van [minderjarige] . Er heeft geen wijziging van omstandigheden plaatsgevonden die maakt dat deze regeling kan worden uitgebreid.
Tijdens deze kort gedingprocedure heeft de vader overduidelijk aangegeven niet open te staan voor verdere begeleiding bij de omgang. De voorzieningenrechter hoopt dat de vader zich in het belang van [minderjarige] over zijn eigen belangen en frustraties heen zal zetten en hij de begeleide omgang weer gaat oppakken. Zijn dochter wil contact met hem en door te weigeren om mee te werken aan de begeleiding, verhindert de vader dit contact.
De voorzieningenrechter heeft begrip voor het feit dat de vader graag meer omgang wil met zijn dochter. Echter is de situatie nu eenmaal zo dat de vader een ouder op afstand is, er rekening moet worden gehouden met het belang van [minderjarige] en [minderjarige] bovendien nog geregeld omgangscontacten heeft met haar moeder en voormalige pleegouders.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling begrepen dat de vader geen vertrouwen meer heeft in de huidige GI, maar dat de zaak gelet op de huidige verblijfplaats van [minderjarige] bij gezinshuisouders zal worden overgedragen naar een andere GI in de [regio] . Hopelijk kan de vader deze overdracht aangrijpen om opnieuw in gesprek te gaan met de GI over hoe de begeleide omgang met [minderjarige] weer op te pakken.
4.5.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van de man zal worden afgewezen.
4.6.
[minderjarige] heeft aangegeven dat zij graag zelf een brief krijgt waarin de beslissing staat.
Hieronder volgt de tekst die in deze brief aan [minderjarige] is opgenomen.
Beste [minderjarige] .
Mijn collega heeft op 17 november 2023 in de rechtbank met jou gepraat over de omgang met je vader. Ik wil graag aan jou uitleggen wat ik het besloten en waarom ik dat heb gedaan.
Jouw vader zou graag willen dat jij om het weekend een dag bij hem bent, zonder dat daar begeleiding bij is.
Ik heb daarover gepraat met jouw vader, jouw voogd en met de Raad voor de Kinderbescherming.
Jij hebt verteld dat je de omgang met je vader rustig weer wil opbouwen naar de regeling zoals deze was: eenmaal per vier weken gedurende drie uur. De regeling die je vader verzoekt, vind je te lang. Ook wil je dat er bij de omgang iemand bij zal zijn die je kent, bijvoorbeeld een gezinshuisouder.
De voogd en de Raad voor de Kinderbescherming vinden dat de omgangsregeling tussen jou en je vader weer uitgevoerd moet worden zoals deze was, dus met begeleiding.
Ik heb besloten dat de omgangsregeling je met je vader blijft zoals deze was, namelijk eenmaal per vier weken gedurende drie uur onder begeleiding van [zorgaanbieder] .
De voogd kan met jullie afspreken dat een opbouw naar deze regeling plaatsvindt.
De rechtbank heeft in maart van dit jaar nog goed nagedacht over de omgang tussen jou en je vader en deze regeling vastgesteld. Er zijn geen veranderingen geweest die maken dat een uitbreiding in jouw belang is. Ik denk dat deze omgang voor jou op dit moment genoeg is. Uit wat jij hebt verteld blijkt namelijk dat jij ook nog omgang hebt met je moeder en met je voormalige pleegouders.
Ik hoop dat de beslissing zo duidelijk is voor jou.
Ik wens je het allerbeste.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van de man af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2023 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.