ECLI:NL:RBZWB:2023:8516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1677
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op maatwerkvoorziening en dwangsom in het kader van de Wmo

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023 wordt het beroep van eiser beoordeeld met betrekking tot zijn aanspraak op een maatwerkvoorziening en de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen om een dwangsom te betalen. Eiser had een verzoek ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor de bereiding van maaltijden, na een melding op 21 oktober 2021. Het college had op 13 december 2021 een maatwerkvoorziening toegekend, maar eiser was van mening dat de ingangsdatum van het pgb eerder had moeten zijn, namelijk op 5 november 2021, omdat hij een spoedmelding had gedaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat het college de ingangsdatum van het pgb terecht had vastgesteld op 13 december 2021. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisende situatie, aangezien eiser door zijn dochter werd geholpen met de maaltijdbereiding en niet verstoken bleef van hulp. Eiser had ook geen beroep ingesteld tegen de vermeende fictieve weigering van het college om tijdig te beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had gesteld dat er geen dwangsom verschuldigd was, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1677 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot zijn aanspraak op een maatwerkvoorziening en de weigering een dwangsom te betalen.
Het college heeft met het besluit van 13 december 2021 een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) pgb toegekend. Met het besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit 1) op het bezwaar van eiser is het college bij deze toekenning gebleven.
Met het besluit van 31 januari 2022 (bestreden besluit 2) heeft het college het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. Het beroep heeft van rechtswege betrekking op dit besluit. [1]
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het college [naam 1] en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
1. Namens eiser is op 21 oktober 2021 een melding gedaan voor een voorziening op grond van de Wmo. Verzocht is om met spoed een indicatie af te geven voor de bereiding van maaltijden.
In een e-mail van 26 oktober 2021 is aan eiser meegedeeld dat de zaak zal worden opgepakt binnen de doorlooptijd.
In een e-mail van 5 november 2021 heeft eiser gesteld dat de termijn om te beslissen op een spoedmelding 2 weken is en dat die termijn inmiddels verstreken is. Eiser dient daarom nu een aanvraag in voor ondersteuning.
Met een e-mail van 5 november 2021 heeft de Wmo-consulent aan eiser meegedeeld dat, zodra er een wmo consulent beschikbaar is, het onderzoek zal plaatsvinden en er contact zal worden opgenomen.
Bij brief van 20 november 2021 heeft eiser verzocht om spoedig te beslissen op zijn aanvraag. Deze brief is door het college aangemerkt als een ingebrekestelling.
Met het besluit van 13 december 2021 is aan eiser voor de periode van 13 december 2021 tot en met 12 juni 2022 een indicatie gegeven voor hulp bij het huishouden in de vorm van een pgb voor de bereiding van maaltijden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar richt zich tegen de ingangsdatum van het pgb.
Met bestreden besluit 1 is, voor zover hier van belang, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Met bestreden besluit 2 heeft het college gesteld geen dwangsom verschuldigd te zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit
.
Geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de ingangsdatum voor het pgb heeft vastgesteld op 13 december 2021 en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen dwangsom verschuldigd is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt eiser
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij een spoedmelding op grond van artikel 2.3.3 van de Wmo heeft ingediend. Dit betekent dat onverwijld een besluit genomen had moeten worden. Het besluit had binnen 2 weken na de melding, dus voor 5 november 2021, genomen moeten zijn. Het college heeft pas in het verweerschrift gesteld dat de melding van 21 oktober 2021 niet als spoedeisend wordt gezien. De gevraagde voorziening was echter terstond nodig. Het beleid dat wordt toegekend met ingang van de datum van het besluit staat niet in de beleidsregels en is ook niet houdbaar. Juist bij het toekennen van een pgb komt het veelvuldig voor dat hieraan terugwerkende kracht wordt gegeven. Eiser verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het pgb wordt toegekend met ingang van 5 november 2021.
Tevens heeft eiser gesteld dat het beroep van rechtswege betrekking heeft op het besluit tot afwijzing van de dwangsom. Voor de gronden heeft eiser verwezen naar de inhoud van het bezwaarschrift.
Standpunt college
5. Het college heeft gesteld dat er geen beleid is over de ingangsdatum en daarom de (ook door de Centrale Raad van Beroep geaccepteerde) ingangsdatum van datum toekenningsbesluit wordt toegepast. Niet gebleken is dat eiser zonder de toekenning van de voorziening verstoken blijft van hulp. Eiser werd immers geholpen door zijn dochter. Er zijn verder ook geen omstandigheden gebleken die van invloed zouden kunnen zijn op de ingangsdatum. Er is daarom geen aanleiding om van de bestendige praktijk af te wijken en het pgb op een eerder moment te laten ingaan.
Het college heeft de melding niet als spoedmelding aangemerkt. Verzuimd is om dat (expliciet) aan eiser kenbaar te maken. Het handelen van het college had kunnen worden aangemerkt als een fictieve weigering. Daartegen had eiser beroep kunnen instellen. Dat is niet gedaan. De aanvraag is inmiddels inhoudelijk afgehandeld en in de beslissing op bezwaar is een besluit over de spoedeisendheid opgenomen. Er bestaat geen aanleiding om een dwangsom toe te kennen.
Nadere reactie van eiser
6. Eiser heeft gesteld niet te kunnen controleren of het de bestendige praktijk is dat de ingangsdatum wordt gesteld op de datum van het besluit. Er was een dringende noodzaak om meteen hulp te verlenen. Die hulp is ook verleend door de dochter. Eiser heeft aan zijn dochter toegezegd haar alsnog te betalen als het pgb met terugwerkende kracht wordt toegekend. Als een bestuursorgaan talmt met het nemen van een besluit, kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit (en niet een fictieve weigering). Een beroep niet tijdig beslissen vergt in de regel drie maanden. Ook met een uitspraak van de rechtbank is niet gewaarborgd dat een passende voorziening wordt toegekend. Deze weg biedt naar het oordeel van eiser onvoldoende rechtsbescherming in spoedeisende situaties. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de melding niet als spoedmelding is aangemerkt. Eiser verzoekt om een dwangsom inclusief wettelijke rente. Voor zover er uitspraak wordt gedaan na 7 januari 2024 beroept eiser zich op de redelijke termijn van 2 jaar.
Overwegingen rechtbank
Heeft eiser een procesbelang?
7. Ter zitting is gesproken over het procesbelang. Eiser heeft gesteld dat de afspraak is gemaakt om zijn dochter te betalen zodra het pgb wordt toegekend. Niet in geschil is dat de dochter voorafgaand aan de toekenning van het pgb ook daadwerkelijk hulp heeft verleend. Ook is niet in geschil dat de dochter van het begin af aan heeft gesteld dat zij de zorg niet als mantelzorg wil verlenen en dat zij hiervoor betaald worden. Omdat het hier om een financiële aanspraak gaat, heeft eiser nog een belang bij een oordeel over het bestreden besluit.
Is de ingangsdatum juist vastgesteld?
8. Anders dan uit het verweerschrift lijkt te volgen, heeft het college in de Verordening maatschappelijk ondersteuning Gemeente Dongen 2019 (Verordening) een bepaling opgenomen over de ingangsdatum van het pgb. Ter zitting is dit desgevraagd bevestigd van de zijde van het college. Bepaald is in artikel 12, tweede lid van de Verordening dat het pgb niet eerder ingaat dan een dag nadat het besluit bekend is gemaakt. Nu er een bepaling is opgenomen over de ingangsdatum kunnen de beroepsgronden van eiser, voor zover deze zien op de ingangsdatum, niet slagen.
9. Gelet op de Verordening zou het pgb met ingang van 14 december 2021 moeten worden toegekend. Nu het college het pgb heeft toegekend met ingang van 13 december 2021, is eiser daardoor niet benadeeld.
10. Eiser heeft ter zitting een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Ter onderbouwing daarvan is gesteld dat het onevenredig is dat eiser zijn dochter niet kan betalen voor de geleverde hulp. Zeker nu de dochter van het begin af aan heeft aangegeven betaald te willen worden voor haar hulp. In deze argumenten ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van onbillijkheden van overwegende aard. Het beroep op de hardheidsclausule wordt daarom afgewezen.
Was er sprake van een spoedvoorziening?
11. In de Memorie van toelichting bij artikel 2.3.3. van de Wmo is opgenomen dat in spoedeisende gevallen onverwijld een passende tijdelijke maatregel moet worden genomen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van betrokkene. [2] Daarbij is opgemerkt dat de noodzaak om een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken, slechts in bijzondere gevalleen aanwezig zal zijn.
12. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van de melding niet in staat was zelf voor zijn eigen maaltijden te zorgen. Uit de melding blijkt echter duidelijk dat eiser door zijn dochter geholpen werd met de maaltijdbereiding. Dit wordt ook niet ontkend door eiser. Omdat verzoeker door de hulp van zijn dochter niet verstoken bleef van maaltijden, was er ten tijde van de melding geen sprake van een spoedeisend geval zoals bedoeld in 2.3.3. van de Wmo. Dat de dochter deze zorg eigenlijk niet onbetaald wilde verrichten en zij (mogelijk) al zwaar belast was door de zorg voor haar vader, maakt dat niet anders. Dit zou anders zijn geweest als de dochter of een andere zorgverlener in het geheel geen hulp had kunnen verlenen. In dat geval zou het college gehouden zijn om onverwijld een voorziening te treffen om ervoor te zorgen dat verzoeker hulp krijgt bij de maaltijdverzorging. Nu hiervan geen sprake was heeft het college op goede gronden gesteld dat er geen sprake was van een spoedvoorziening. Dat het college, voorafgaand aan de besluitvorming, niet expliciet aan eiser heeft meegedeeld dat zijn melding niet werd aangemerkt als een spoedmelding doet daaraan niet af. Overigens blijkt uit de e-mails van 26 oktober 2021 en 5 november 2021 van de Wmo-consulent wel (impliciet) dat de normale procedure wordt gevolgd.
Moet het college een dwangsom betalen?
13. Niet in geschil is dat als de normale procedure gevolgd moet worden, er tijdig is beslist op het verzoek om een maatwerkvoorziening. Zoals uit overweging 12 blijkt, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een spoedvoorziening. Dit betekent dat tijdig is beslist en er geen aanspraak bestaat op een dwangsom en/of wettelijke rente.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser het betaalde griffierecht niet terug krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 30 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:19, eerste lid
Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Wmo
Artikel 2.3.3
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
Verordening maatschappelijk ondersteuning Gemeente Dongen 2019
Artikel 12, tweede lid
Het besluit om een pgb te verstrekken gaat niet eerdere in dan 1 dag nadat het besluit bekend is gemaakt.
Artikel 25, derde lid
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Voetnoten

1.Artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
2.Kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 3 blz. 147