ECLI:NL:RBZWB:2023:8510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
02/088402-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door meermalen stompen en schoppen

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 december 2022 in Breskens zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een slachtoffer. De verdachte heeft meermalen met kracht tegen het hoofd en de neus van het slachtoffer geslagen en geschopt, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een gebroken neus en een dichtgeslagen oog. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en heeft hem schuldig bevonden aan zware mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven maanden geëist, en de rechtbank heeft deze straf opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.000,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, en de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds onder de gevolgen van het letsel lijdt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/088402-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. M.V. de Nooijer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2023, waarbij de officier van justitie mr. M.S. Kikkert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit is subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 25 december 2022 in het uitgaansgebied te Breskens , gemeente Sluis, tussen verdachte en zijn vriendin wilde komen, waarna verdachte geweld heeft uitgeoefend op [slachtoffer] . Dit geweld heeft bestaan uit het meermalen met kracht (met gebalde vuist) tegen de neus en tegen het hoofd van [slachtoffer] slaan en tegen het hoofd schoppen. Ten gevolge van dit geweld heeft [slachtoffer] meerdere letsels opgelopen, te weten een gebroken neus, een dichtgeslagen oog, bloedingen aan het oog, een snee in het aangezicht, een aangezichtstrauma, een beperking in het zicht en een gebroken kies.
De rechtbank moet beoordelen of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel en vervolgens of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde letsels en ook het samenstel daarvan als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Daarbij heeft zij, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, gekeken naar de aard en ernst van de letsels, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de letselrapportage en de overige beschikbare medische gegevens blijkt onder meer dat [slachtoffer] meerdere operaties heeft moeten ondergaan, nog steeds onder behandeling is en dat hij sinds de dag van het incident arbeidsongeschikt is. Van het merendeel van de letsels wordt verwacht dat [slachtoffer] volledig zal herstellen, maar dat is nog niet duidelijk ten aanzien van het letsel van het linkeroog en het letsel van de aangezichtszenuwen, met als gevolg verstoorde motoriek en gevoel in het gezicht. Er is daarmee –bijna een jaar na het incident – nog altijd geen sprake van een medische eindsituatie. Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat in het kader van volledig herstel van alle letsels nu nog geen vaststelling kan worden gedaan, doet daar niet aan af.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal optreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met kracht tegen de neus en tegen het hoofd geslagen en geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam door de zich daar bevindende vitale onderdelen, zoals de slaap en de hersenen. De kans dat iemand die meermalen met kracht tegen het hoofd wordt geslagen en geschopt zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
De handelingen van verdachte en het samenstel van gedragingen moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Door het extreme geweld dat verdachte heeft toegepast heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] en dat verdachte hier voorwaardelijk opzet op heeft gehad. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake is van (blijvend) hersenletsel, nu dit onvoldoende blijkt uit de bewijsmiddelen. Zij zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 25 december 2022 te Breskens , gemeente Sluis, aan [slachtoffer] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een dichtgeslagen oog en bloedingen aan het oog en een snee in het aangezicht en een aangezichtstrauma en een beperking in het zicht en een gebroken kies, heeft toegebracht door meermalen met kracht (met gebalde vuist) tegen de neus en tegen het hoofd te slaan en te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat hij spijt heeft betuigd.
De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal tot gevolg hebben dat verdachte alles kwijtraakt, zoals zijn baan en zijn woning en dat hij verder in de schulden belandt. Gelet daarop verzoekt zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Daarbij kan een forse taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Zij heeft in dat kader aansluiting gezocht bij soortgelijke zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich – in een uitgaansgebied – schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] door het zinloze geweld dat verdachte heeft gebruikt ernstig letsel heeft opgelopen en waarvan hij – bijna een jaar later – nog steeds, zowel lichamelijk als geestelijk, de gevolgen ondervindt. Dit blijkt uit de toelichting die bij zijn schadevergoedingsvordering is gegeven en ook namens hem ter zitting is gegeven. [slachtoffer] heeft in de bewuste nacht alleen maar hulp willen bieden. Verdachte heeft met zijn handelen op een grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor [slachtoffer] nog ernstiger hadden kunnen zijn, zoals het oplopen van hersenletsel, nu het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam betreft. Dat dit niet is gebeurd is niet aan het handelen van verdachte te danken. Daarnaast neemt de rechtbank mee dat een feit als dit ook voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving zorgt. Dat blijkt ook uit het feit dat een buurtbewoner getuige is geweest van het geweld en zelfs dacht dat [slachtoffer] het niet zou overleven. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en dus – in ieder geval in Nederland – niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van het voorarrest opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 197.887,42, bestaande uit € 140.387,42 ter zake van materiële schade, € 40.000,00 ter zake van immateriële schade en – namens zijn partner – € 17.500,00 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ook vordert hij vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 5.988,27.
Materiële schade
Artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat diegene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing.
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361, derde lid Sv). Deze laatstgenoemde bepaling moet zo worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De rechtbank oordeelt met toepassing van voormelde maatstaf dat gelet op het late tijdstip van de indiening van de vordering, de omvang van de vordering en gelet op het feit dat de verschillende materiële schadeposten niet zonder meer voldoende inzichtelijk en voldoende toegelicht zijn, de verdediging niet voldoende de gelegenheid heeft gehad om adequaat te reageren op de gevorderde schade.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade overweegt de rechtbank dat de strafrechter niet op grond van zijn voorlopig oordeel een gevorderd (schade)bedrag geheel of gedeeltelijk kan toewijzen bij wege van voorschot, in afwachting van een definitief oordeel van de civiele rechter. In deze zaak kan worden vastgesteld dat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand, zodat een begroting van de toekomstige schade nog niet mogelijk is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze de materiële schade betreft. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan, voor zover thans op grond van de niet weersproken beschikbare medische en arbeidsdeskundige informatie kan worden vastgesteld, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de immateriële schadevordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens ‘ernstig en blijvend letsel’ van de gekwetste als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hangt in belangrijke mate af van de mate van de blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij “een zeer bijzondere ernst van letsel” is vereist. De wetgever heeft daarbij als indicatie genoemd dat in geval van lichamelijk letsel bij een blijvende functiestoornis van 70% of meer in ieder geval sprake is van “ernstig en blijvend letsel”.
In het bijzonder in die gevallen waarin niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijke hoge en blijvende functiestoornis, kan de rechter ook anderszins de invloed van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste betrekken bij zijn beoordeling of een naaste aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:107 BW.
In het licht van voornoemde maatstaf, heeft [slachtoffer] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van zodanig ernstig letsel, dat zijn partner recht heeft op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal die gevorderde schadepost dan ook afwijzen.
Proceskosten
Kosten van rechtsbijstand zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid Sv, maar als proceskosten. Als een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van artikel 51f Sv vordert, moet zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht voorziene schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank hanteert om die reden het liquidatietarief van 1 februari 2023. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op twee punten van het liquidatietarief (te weten één voor het opstellen van de vordering en één voor het bijwonen van de zitting), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 528,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 25 december 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 528,00;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering (met uitzondering van de gevorderde affectieschade) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst af het deel van de materiële schadevordering voor zover die ziet op affectieschade;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
25 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2023.