ECLI:NL:RBZWB:2023:8506

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2896
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 12 april 2023 zijn bezwaar ongegrond verklaarde en de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning in stand liet. Eiser had op 28 november 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor planologisch strijdig gebruik van zijn perceel, maar het college had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser had verzocht om een ambtenaar van de gemeente als getuige te horen, maar de rechtbank besloot deze getuige niet op te roepen, omdat dit niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

De rechtbank oordeelt dat de brief van eiser van 29 maart 2022 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had geen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een vergunning van rechtswege. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college niet verplicht was om af te wijken van het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan geen grondgebonden woning toestaat op het perceel van eiser. De rechtbank wijst erop dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het niet wenselijk was om af te wijken van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het besluit van het college om de aanvraag om de omgevingsvergunning af te wijzen in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A. Wouters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van 12 april 2023 om zijn bezwaar ongegrond te verklaren en de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning in stand te laten. Het college heeft de aanvraag van eiser om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik van zijn perceel met het besluit van 19 januari 2023 afgewezen.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn [echtgenote van eiser] , en de gemachtigde van het college.
1.3.
Eiser heeft de rechtbank in een e-mail van 8 november 2023, voorafgaande aan de zitting, gevraagd om een ambtenaar van de gemeente op te roepen als getuige en ter zitting te horen over de correspondentie die tussen hem en de ambtenaar heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ter zitting toegelicht dat zij besloten heeft de getuige niet op te roepen, omdat de rechtbank van oordeel is dat dat redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft zijn woning aan de [adres] in [plaats] in 2015 gekocht zonder gebruikmaking van financiering. Op 29 maart 2022 heeft eiser een brief naar het college gestuurd. Vervolgens heeft eiser op 1 april 2022 een adviesverzoek ingediend bij het college. Op 21 april 2022 heeft het college een brief aan eiser verstuurd met daarin een afwijzing van het adviesverzoek. Eiser heeft een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik van zijn perceel aangevraagd op 28 november 2022. Het college heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om de afwijzing van de omgevingsvergunning in stand te laten en het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Op het perceel aan de [adres] te [plaats] is [bestemmingsplan] van toepassing. Het perceel heeft als bestemming “BB2”, wat staat voor “Binnenwijks bedrijventerrein, bedrijven tot milieucategorie 2”. In het bestemmingsplan is opgenomen welke functies gronden met deze bestemming hebben. [1] Op het perceel is een dienstwoning toegestaan, maar geen grondgebonden woning. [2]
Eiser heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het planologisch strijdig gebruik van zijn perceel. Nu de woning op een perceel staat dat als bestemming “BB2” heeft, is de aanvraag van eiser een aanvraag om een c-vergunning, omdat eiser verzoekt om planologisch strijdig gebruik van het perceel. [3] Het toetsingskader voor een dergelijke aanvraag staat in artikel 2.12, eerste lid van de Wabo. Op grond van dit artikel kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als er een mogelijkheid (binnenplans dan wel buitenplans) bestaat om af te wijken van het bestemmingsplan.
5.1.
Op grond van artikel 4:20b, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 3.9, derde lid van de Wabo, is een aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege gegeven indien het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking heeft beslist.
Had eiser een vergunning van rechtswege verleend moeten krijgen?
6. Eiser is van mening dat het college zijn brief van 29 maart 2022 aan had moeten merken als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Daarnaast stelt eiser dat hij geen antwoord heeft gehad op zijn brief van 29 maart 2022. Eiser stelt daarom dat hij, omdat het college volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag om een omgevingsvergunning, een vergunning van rechtswege verleend had moeten krijgen.
6.1.
Het college is van mening dat de brief van eiser van 29 maart 2022 niet moet worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Het college stelt dat het, na ontvangst van de brief, contact heeft opgenomen met eiser en dat het college eiser heeft aangeraden om een principeverzoek (adviesverzoek) bij het college in te dienen. Het college stelt de brief van eiser van 29 maart 2022 te hebben behandeld met de afwijzing van het adviesverzoek van 21 april 2022.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van eiser van 29 maart 2022 niet moet worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe dat, hoewel het mogelijk is om per brief een aanvraag om een omgevingsvergunning te doen bij het college, de brief van eiser niet als zodanig moet worden aangemerkt. De rechtbank betrekt de handelwijze van eiser en het college in haar overweging. Zo heeft het college na ontvangst van de brief van 29 maart 2022 contact opgenomen met eiser. Eiser heeft naar aanleiding van dit telefonisch contact een adviesverzoek ingediend op 1 april 2022, om van het college advies te ontvangen over de kans van slagen van een eventueel aan te vragen omgevingsvergunning. Op dit verzoek heeft het college op 21 april 2022 gereageerd met een afwijzing van het adviesverzoek. De rechtbank weegt ook mee dat eiser later alsnog een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft gedaan. Dit had eiser niet hoeven doen als zijn brief een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb was. Eiser heeft het college ook niet in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig bekendmaken van de door eiser veronderstelde vergunning van rechtswege. [4] Daarnaast heeft eiser geen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [5] Met andere woorden: de rechtbank weegt in haar beoordeling mee dat eiser zelf ook niet gehandeld heeft alsof zijn brief een aanvraag was. Omdat volgens de rechtbank van een aanvraag geen sprake is, betekent dit ook dat er geen sprake kan zijn van een van rechtswege ontstane vergunning in de zin van artikel 4:20b, eerste lid van de Awb, in combinatie met artikel 3.9, derde lid van de Wabo. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had het college moeten besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan?
7. Eiser stelt dat het college had moeten afwijken van het bestemmingsplan door middel van de kruimelgevallenregeling. [6] Eiser vindt dat het college mee had moeten wegen dat zijn woning al sinds 1973 als woonhuis fungeert en nooit een andere functie heeft gehad. Daarnaast wijst eiser op percelen in zijn omgeving waar volgens hem sprake is van planologisch strijdig gebruik dat wel door het college wordt toegestaan.
7.1.
Het college stelt dat het de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft getoetst aan het bestemmingsplan en de van toepassing zijnde beleidsregels. [7] Het college stelt dat het in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom het college het niet wenselijk acht om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij wijst het college erop dat een grondgebonden woning op het perceel van eiser niet is toegestaan volgens de planregels en dat er geen mogelijkheid bestaat voor een binnenplanse afwijking. Het college stelt dat, voor zover percelen in de omgeving planologisch strijdig worden gebruikt, er geen sprake is van gelijke gevallen.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat het college mocht besluiten om niet af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan het zelf niet mogelijk maakt om het gebruik van het perceel met een grondgebonden woning toe te staan. [8] Hoewel zowel het Bor als de beleidsregels het college de mogelijkheid bieden om af te wijken van het bestemmingsplan, [9] bestaat niet de verplichting voor het college om dat te doen. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft onderbouwd welke redenen het college hebben doen besluiten om niet te willen afwijken van het bestemmingsplan. Het college is van mening dat afwijken van het bestemmingsplan in het geval van het perceel van eiser niet wenselijk is, stelt dat van een goede ruimtelijke ordening dan geen sprake zou zijn en heeft daarbij verwezen naar de ontwikkelstrategie. Volgens deze strategie, zo heeft het college toegelicht, moet onder meer een eventuele woonfunctie ondergeschikt zijn aan de werkfunctie en hier past het gebruik van het perceel van eiser voor een grondgebonden woning volgens het college niet binnen. Gelet op het gemotiveerde besluit van het college is de rechtbank van oordeel dat het college mocht besluiten dat het niet wilde afwijken van het bestemmingsplan.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat eiser niet voldoende concreet heeft onderbouwd dat er sprake is van gelijke gevallen. Ook de overige argumenten van eiser veranderen het oordeel van de rechtbank niet. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het college om de aanvraag om de omgevingsvergunning af te wijzen in stand blijft en dat het college het bezwaar van eiser terecht ongegrond heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. R.J. Wesel, griffier, op 1 december 2023 en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
[bestemmingsplan]
Artikel 1.16 Bedrijfswoning
Zie dienstwoning.
Artikel 1.42 Dienstwoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar met het oog op de bedrijfsvoering, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
Artikel 1.57 Grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
Artikel 7.2 Wonen
Onder ‘wonen’ wordt verstaan:
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen met de daarbij behorende activiteiten zoals eten, slapen, recreëren enz. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
studentenhuisvesting (maximaal 5 studenten per huishouding), huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als “aan huis verbonden beroep”, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning, waarbij:
1.
geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 van de bijgevoegde ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ of die behoort tot de categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
2.
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
3.
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
4.
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (incl. bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
5.
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
6.
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen en;
7.
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
Artikel 7.5 Bedrijven
Onder ‘Bedrijven’ wordt verstaan:
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met bijbehorende showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Onder “bedrijven” worden bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening, niet begrepen.
Niet tot “bedrijven” worden gerekend: “kantoren”, “horeca”, “(perifere) detailhandel”, “utiliteitsvoorzieningen”, “tank- en servicestation”, “autowasplaatsen”, “zorg- en dienstverlening”, “ recreatie en sport”, “agrarisch bedrijf” en “maatschappelijke instellingen”.
(“Bedrijf” is de technische eenheid van “onderneming”, met dit laatste begrip is de “economische” eenheid bedoeld).
Artikel 13.1.1 Functies
De gebieden die op de plankaart zijn aangegeven als: “B” zijn bestemd voor de navolgende functies zoals nader omschreven in artikel 7: bedrijven.
Artikel 13.2
Voor de gebieden die op de plankaart zijn aangegeven als ‘BB’ is het bepaalde in 13.1 van dienovereenkomstige toepassing, met dien verstande dat de maximaal toelaatbare hindercategorie voor functies of activiteiten uit de bijgevoegde Bedrijvenlijst binnen deze bestemming 2 bedraagt zoals op de plankaart is aangegeven, waarbij de vestiging van inrichtingen als bedoeld in art. 41 Wet Geluidhinder jo. art. 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet Milieubeheer in ieder geval is uitgesloten.
Bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de wenselijk geachte categorie en die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan in werking zijn met de vereiste vergunning(en), mogen worden voortgezet. Om de bedrijfsvoering niet te bevriezen is tevens uitbreiding van de desbetreffende bedrijven mogelijk, zij het met inachtneming van de in dit plan opgenomen bebouwingsvoorschriften en mits het leefmilieu niet zwaarder wordt belast.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4.2, eerste lid van het Bor:
1
Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld formulier. Het bevoegd gezag stelt op verzoek van de aanvrager het formulier aan hem ter beschikking.
Artikel 4.3, eerste lid van het Bor:
1
In afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, neemt het bevoegd gezag een aanvraag die langs elektronische weg wordt ingediend, in ontvangst.
Artikel 4, aanhef en onder 9 van Bijlage II bij het Bor:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
9.
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo:
1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c.
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, (…).
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.
indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b.
indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c.
indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d.
indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
Artikel 3.9, eerste lid aanhef en derde lid van de Wabo:
1.
Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking: (…)
3
Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, derde lid van de Awb:
3
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Artikel 4:20b van de Awb
Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
In afwijking van artikel 3:40 treedt de beschikking in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn.
Artikel 4:20c van de Awb
Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Bij de bekendmaking en mededeling van de beschikking wordt vermeld dat de beschikking van rechtswege is gegeven.
Artikel 4:20d, eerste lid van de Awb
1.
Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.

Voetnoten

1.Zie artikel 13.1.1 i.c.m. artikel 13.2 i.c.m. artikel 7.5 van het bestemmingsplan.
2.Zie artikel 1.16 i.c.m. 1.42 en artikel 1.57 van het bestemmingsplan.
3.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
4.Zie artikel 4:20b, eerste lid i.c.m. artikel 4:20c, eerste lid en artikel 4:20d, eerste lid van de Awb.
5.Zie artikel 6:2, onder b i.c.m. artikel 7:1, eerste lid, onder f van de Awb.
6.Zie artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7.Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2021.
8.Zie artikel 13.2 en 13.1.1 i.c.m. artikel 7.2 en 1.42 van het bestemmingsplan.
9.Zie artikel 4 onder 9 van Bijlage II bij het Bor en de Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2021.