ECLI:NL:RBZWB:2023:8503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
02-062390-23 en 02-051460-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met volledige ontoerekeningsvatbaarheid en TBS met verpleging van overheidswege

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 maart 2023 een fatale steekpartij heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, werd beschuldigd van doodslag op een vriend, die hij met een mes in de hals heeft gestoken. Tijdens de zitting op 22 november 2023 heeft de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, de verdenking tegen de verdachte onderbouwd met bewijs, waaronder DNA-sporen op het mes en bekentenissen van de verdachte. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft ook gewezen op de geestelijke toestand van de verdachte, die volgens deskundigen lijdt aan een verstandelijke beperking en een schizofreniespectrumstoornis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit oordeel is gebaseerd op de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, waarin wordt geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om de strekking en de gevolgen van zijn daden te begrijpen. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat het nieuwe feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank benadrukt de noodzaak van behandeling in een beveiligde klinische setting om herhaling van dergelijk geweld te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-062390-23 en 02-051460-21 (vordering tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught,
onderdeel van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC)
Lunettenlaan 501, 5263 NT Vught,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Benadeelde partij mevrouw [benadeelde] heeft gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 2 maart 2023 [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken, waardoor deze [slachtoffer] is komen te overlijden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde doodslag heeft begaan. Uit de gerechtelijke sectie is gebleken dat [slachtoffer] door een steekwond links in de hals is overleden. Verdachte heeft kort na zijn aanhouding bekend te hebben gestoken met een aardappelschilmes. Ten slotte is er DNA van verdachte en [slachtoffer] aangetroffen op het bebloede aardappelschilmes, dat op 2 maart is gevonden op een tafel in de woning van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van onderhavig feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaringen van verdachte bij de politie op 2 en 23 maart 2023 en ter zitting van 22 november 2023;
- het proces-verbaal van politie, opgenomen op dossierpagina 88 en 89 van het eind proces-verbaal;
- de conclusie van het rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke aard van overlijden, opgenomen op dossierpagina 65 van het forensisch eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 maart 2023 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die voornoemde [slachtoffer] met een mes in de hals te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, gelet op het advies van het Pieter Baan Centrum (PBC). Ondanks zijn geestestoestand is het niet zo dat verdachte in het geheel niet kon begrijpen dat het ten laste gelegde feit wederrechtelijk was.
5.2
Standpunt verdediging
In het PBC-rapport wordt geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het rapport laat echter ook ruimte aan de rechtbank om tot gehele ontoerekeningsvatbaarheid te komen. Het advies ‘verminderde toerekeningsvatbaarheid’ komt voort uit het feit dat het PBC onvoldoende informatie ter beschikking had over hoe het met verdachte ging ten tijde van het delict. Wel is vast komen te staan dat verdachte ten tijde van de aanhouding, kort na het plegen van het delict, psychotisch was.
De verdediging ziet in de navolgende omstandigheden reden om aan te nemen dat verdachte ook ten tijde van het delict psychotisch was en daardoor volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Uit de dossierstukken komt naar voren dat verdachte al sinds zijn negentiende levensjaar in de psychiatrie verblijft en in die tijd meermalen psychisch decompenseerde. Enkele weken voor het feit werd verdachte overgeplaatst van een groep naar een afdeling waar hij zelfstandig moest wonen in een studio en begeleiding op afstand kreeg. Volgens getuigen ging het vanaf dat moment niet goed met verdachte. Hij decompenseerde meermalen ernstig. Voorts heeft verdachte op de dag van het gepleegde feit extra medicatie toegediend gekregen omdat het niet goed met hem ging. Tot slot had verdachte geen enkel motief om [slachtoffer] te doden, Integendeel, [slachtoffer] ving hem op en was een goede vriend voor hem.
5.3
Oordeel rechtbank
Het advies van de deskundigen
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van het PBC van 17 november 2023, opgemaakt door de deskundigen dr. [psychiater 1], dr. [psychiater 2] en drs. [psycholoog] . In deze rapportage wordt geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een verstandelijke beperking en dat hij daarnaast een schizofreniespectrumstoornis heeft. Ten slotte is bij verdachte sprake van een stoornis in middelengebruik (alcohol en cannabis). Deze beperking en stoornissen zijn chronisch van aard en waren dus ook aanwezig ten tijde van het gepleegde feit. De deskundigen hebben de rechtbank geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en het feit – indien bewezen – in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Dat betekent dus dat de deskundigen van mening zijn dat verdachte de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen van 2 maart niet ten volle kan dragen, zonder dat meteen kan worden gezegd dat hem geen enkel verwijt meer te maken valt.
De deskundigen leggen aan hun advies de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat er vlak na het tenlastegelegde sprake was van ernstige desorganisatie van het gedrag van verdachte (zowel het denken, als de spraak werden verstoord en er was sprake van paranoïdie). Dit wijst op een psychotische decompensatie op dat moment. Of hiervan ook sprake was vlak voor en tijdens het tenlastegelegde, is niet bekend. Een alternatief scenario zou kunnen zijn, dat betrokkene als gevolg van het tenlastegelegde (indien bewezen) veel stress kreeg, waardoor hij decompenseerde. Gezien de forse beperkingen in de frustratietolerantie en agressieregulatie, de zeer gebrekkige sturingsmogelijkheden en probleemoplossende vaardigheden, kunnen de deskundigen echter geen ander scenario bedenken dan dat waarin de psychopathologie in ieder geval
eenrol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. Zij adviseren de rechtbank verdachte
ten minsteverminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Vanwege het ontbreken van een delictscenario kan door de deskundigen geen uitspraak worden gedaan over
de matevan verminderde toerekenbaarheid. Niet uit te sluiten is, zo beschrijven de deskundigen, dat zij tot het advies ‘volledig niet toerekenen’ zouden zijn gekomen, in het geval er meer zicht zou zijn verkregen op de mate van psychotische ontregeling en realiteitstoetsing ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte beschikt echter over weinig reflectief vermogen en heeft moeite om gebeurtenissen in de juiste chronologie te plaatsen, wat zijn onderzoekbaarheid in het PBC heeft bemoeilijkt. Kortom: ondanks de wetenschap van het feit dat de beantwoording van het toerekeningsvraagstuk tot de exclusieve taak van de rechter behoort (bij de uitoefening waarvan zij niet gebonden is aan de inhoud van adviezen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht), wijzen de deskundigen de rechtbank expliciet op de theoretische mogelijkheid van het oordeel van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Het oordeel van de rechtbank
Bij haar oordeelsvorming omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid betrekt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte is al nagenoeg zijn hele leven in behandeling bij GGZ-instellingen en gedurende de ene periode ging het beter met hem dan de andere. GGZ Breburg beschrijft dat verdachte vanaf december 2022 een slechte periode beleefde. Zijn drugsgebruik nam toe en hij nam zijn antipsychotica minder trouw in. Hij was een periode somber gestemd en deed achterdochtige en vijandige uitspraken in gesprek met zijn begeleiders. Hij had meer begrenzing dan eerder nodig en zijn emotieregulatie verslechterde. Op 14 februari 2023 verhuisde verdachte, vanwege sluiting van de afdeling waar hij tot dan toe verbleef, tegen zijn zin naar een appartement waar hij zelfstandig moest wonen. Het viel de begeleiders op dat hij veel moeite had met de overgang, zichzelf niet goed kon redden en niet goed aan zijn nieuwe omgeving kon wennen. Verdachte bevestigt dit zelf ook stellig: hij voelde zich eenzaam. Hij uitte zich dagelijks suïcidaal, gebruikte meer middelen en gedroeg zich verward. Op de dag van het tenlastegelegde werd hij nog gezien door een begeleider en kreeg hij ’s middags medicatie tegen onrust. De rechtbank stelt vast dat het in aanloop naar de dag waarop het ten laste gelegde feit plaatsvond, niet goed ging met verdachte en dat zijn psychische draagkracht reeds gedurende twee weken ernstig werd overschreden door de verhuizing. Het zelfstandig wonen leidde tot overprikkeling. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat het zeer aannemelijk is dat verdachte tijdens het plegen van het strafbare feit psychotisch was. Betrokkene vertoonde volgens de deskundigen immers regelmatig psychotische decompensaties met hallucinaties, desorganisatie van zijn gedrag en denken en paranoïde wanen als rechtstreeks gevolg van overprikkeling (vanuit zijn verstandelijke beperking, en door middelengebruik).
Ook het feit dat verdachte vlak na de gebeurtenissen op 2 maart door de politie in een zeer verwarde toestand naakt in zijn woning werd aangetroffen, past goed in het scenario dat verdachte psychotisch was voorafgaand, tijdens en kort na het plegen van het strafbare feit.
Ten slotte slaat de rechtbank acht op het feit dat verdachte en slachtoffer goede vrienden van elkaar waren. De verklaringen van verdachte, te weten dat hij helemaal niet wilde dat het slachtoffer iets zou overkomen, acht de rechtbank geloofwaardig en dragen bij aan de overtuiging dat verdachte van elk inzicht van de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken op het moment dat hij het slachtoffer met het mes in zijn hals stak. Gelet op de goede band die verdachte en slachtoffer met elkaar hadden, acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte, ook overigens mede gezien het chronische karakter van zijn stoornissen, op het moment van het plegen van het strafbare feit, bij zinnen was.
Uit het voorgaande, in samenhang bezien met de conclusies die de deskundigen trekken, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte tijdens het plegen van het strafbare feit volledig heeft gehandeld onder invloed van zijn stoornissen. Daardoor heeft verdachte de strekking, de wettelijke en de morele ongeoorloofdheid en de context van zijn gedragingen niet kunnen begrijpen en was hij ook niet in staat om overeenkomstig dat begrip zijn wil te vormen. De abnormale geestesgesteldheid van verdachte was zodanig aanwezig, dat zij volgens de rechtbank aan toerekening van het feit aan verdachte in de weg staat en de rechtbank verklaart verdachte dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar. Gezien de volledige ontoerekeningsvatbaarheid, is verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Anders dan de officier van justitie is de verdediging van mening dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het opleggen van enige straf is dan ook niet aan de orde. De verdediging refereert zich wat de geadviseerde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege betreft aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In de nacht van 2 maart 2023 kwam er bij de politie een melding binnen om te gaan naar een woning in [plaats] behorende bij een GGZ-instelling, alwaar een man gereanimeerd zou moeten worden. Ter plaatse werd de heer [slachtoffer] levenloos aangetroffen. Hij bleek met een mes in zijn hals te zijn gestoken en inmiddels te zijn overleden. De ernst van dit feit spreekt voor zich. De heer [slachtoffer] is het kostbaarste wat hij bezat, te weten zijn leven, afgenomen. Het is zorgelijk dat dit soort verstrekkende incidenten zich kunnen voordoen binnen de GGZ; een plek waar psychisch zieke mensen zich veilig moeten kunnen voelen en behoren te worden beschermd, ook tegen zichzelf.
Uit de ter zitting afgelegde indringende verklaring van de zus van het overleden slachtoffer, is gebleken dat de impact van het feit op de nabestaanden groot is en dat zij inzien dat er alleen maar verliezers zijn. De rechtbank vindt het bewonderenswaardig dat de zus van het slachtoffer verdachte een hand toereikte. Ondanks haar eigen verdriet was zij in staat om zich persoonlijk tot hem te richten en hem te vertellen dat zij gemeenschappelijk hebben dat ze hun broer en vriend missen. Het is bovenal groothartig dat zij verdachte probeerde aan te moedigen zijn uiterste best te doen om een manier te vinden met zijn stoornissen en problemen om te gaan; een manier die voor hemzelf en voor anderen veilig en gezond is. Verdachte was zichtbaar geraakt door deze woorden.
De rechtbank constateert dat verdachte geen makkelijk leven heeft gehad. Hij is al zijn hele volwassen leven verslaafd aan verdovende middelen en alcohol, is op zijn zeventiende voor het eerst met politie in aanraking gekomen en is sinds zijn negentiende levensjaar in beeld bij de GGZ. Verdachte is meer dan veertig keer opgenomen geweest in verschillende GGZ-instellingen in een periode van dertig jaar. Hij heeft zijn hele leven psychoses gehad, door middelengebruik of het niet trouw innemen van medicatie. In dit licht is het des te schrijnender dat verdachte dit strafbare feit helemaal niet heeft willen plegen. Hij heeft zichtbaar spijt en verdriet van zijn daad en ondanks dat hij grote moeite heeft om zich te uiten, lukt het hem wel om de rechtbank te vertellen dat hij zich schuldig voelt en zich schaamt.
Omdat verdachte niet strafbaar is, kan aan hem geen straf worden opgelegd. Verdachte heeft wel dringend hulp nodig, om te voorkomen dat er in de toekomst ongewild nog meer slachtoffers vallen. De rechtbank dient dan ook te onderzoeken of aan verdachte een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Er is voldaan aan alle in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde vereisten om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling te komen. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaren is gesteld. Verder bestond er bij verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zo blijkt onder meer uit de Pro Justitia rapportage.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Als verdachte niet wordt behandeld voor zijn (chronische) stoornissen, is de kans op herhaling van een ernstig gewelddadig feit te groot, aldus de deskundigen.
Voor wat betreft de invulling van deze behandeling geldt dat er geen randvoorwaarden aanwezig zijn om een ambulante behandeling succesvol te laten verlopen. Verdachte zal als gevolg van zijn cognitieve beperking, psychotische decompensaties en drang naar middelen niet in staat zijn om zich aan voorwaarden of afspraken te houden, zodat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet geschikt is om het recidivegevaar naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
De deskundigen adviseren verdachte op te laten nemen in een gesloten instelling (gericht op mensen met een verstandelijke beperking). Hij heeft intensieve begeleiding nodig, in een beschermde, zeer gestructureerde omgeving, waar weinig zelfstandigheid van hem verwacht wordt, waar hij afgeschermd wordt van de mogelijkheid om middelen te gebruiken en waar hij adequate medicamenteuze behandeling krijgt. Vanwege het risico op agressie is een forensische setting met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. Zij adviseren aan verdachte een tbs met verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank stelt dan ook vast dat behandeling en begeleiding in een hoog beveiligde klinische forensisch psychiatrische setting noodzakelijk is. De rechtbank vindt het onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Nu verdachte gelet op het hoge recidiverisico behandeld moet worden voor zijn stoornissen en er geen reëel en adequaat alternatief is, zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte opleggen.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e Sr is deze maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie en de verdediging hebben ter zitting verzocht de ingediende vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-051460-21 af te wijzen.
Bij vonnis van de politierechter Zeeland-West-Brabant van 23 februari 2022 (parketnummer: 02/051460-21) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week opgelegd.
Hoewel is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd in deze zaak aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is dit strafbare feit verdachte in het geheel niet toe te rekenen. Nu de rechtbank aan verdachte naar aanleiding daarvan de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal opleggen, dient de tenuitvoerlegging van het voornoemde voorwaardelijke strafdeel geen enkel (nader) doel.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder voornoemd parketnummer moet worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-051460-21 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. J.F.C. Janssen en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2023.