ECLI:NL:RBZWB:2023:8495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
02-038832-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de bewerking en verwerking van cocaïne met een aanzienlijke hoeveelheid

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden voor het bewerken en verwerken van ongeveer 276 kilogram cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 november 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger moet worden beschouwd, aangezien hij een belangrijke rol speelde in de productie en verwerking van cocaïne in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn zolder ter beschikking heeft gesteld voor de versnijding van cocaïne en dat hij actief betrokken was bij de verwerking van de drugs. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte slechts medeplichtig was en heeft verzocht om vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, maar het eerste feit is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact op de volksgezondheid bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/038832-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2023
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
raadsman: mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van de productie en/of de handel en/of het bezit van 282 kilogram/blokken cocaïne, subsidiair medeplichtig is geweest daaraan. Daarnaast wordt verdachte verweten de handel en/of het bezit van 1 kilogram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger moet worden beschouwd ten aanzien van de bewerking, de verwerking en het bezit van cocaïne. De bijdrage van verdachte gaat verder dan het enkel ter beschikking stellen van zijn woning. Verdachte heeft blokken cocaïne ingepakt en de voorraden doorgegeven. Bovendien is er bewijs dat verdachte al eerder cocaïne heeft gekocht. Voor feit 2 vormen namelijk de chatgesprekken via SkyECC het bewijs, waaruit blijkt dat er een geslaagde aankoop en overdracht van 1 kilogram cocaïne heeft plaatsgevonden. Daarbij spelen de uiterlijke verschijningsvorm en overeengekomen prijs een belangrijke rol. Er wordt ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde dan ook voldaan aan het bewijsminimum
(vgl. rechtbank Midden-Nederland d.d. 23 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:169 en gerechtshof Den Haag d.d. 5 januari 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:6)
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De rol van verdachte is te duiden als medeplichtige. Hij heeft zijn zolder ter beschikking gesteld ten behoeve van het versnijden van cocaïne, maar heeft daar zelf geen wezenlijke bijdrage aan geleverd. Het enkel doorgeven van informatie over de toebehoren, het éénmalig inpakken van blokken cocaïne en het vergaren van een zeer gering financieel voordeel zijn aanwijzingen voor het vervullen van een ondergeschikte rol. Er wordt ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 is bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er een afspraak is gerealiseerd, dat er iets is verkocht en dat het daadwerkelijk cocaïne betrof.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank constateert op basis van de chatgesprekken in het dossier dat het SkyECC [account 1] -dat aan verdachte is toegeschreven- contact heeft gehad met het SkyECC [account 2] . In deze gesprekken wordt op 15 juli 2020 een afbeelding gestuurd van een wit blok met de opdruk van het merk Chanel. Op 16 juli 2020 wordt er over een prijs gesproken die zou passen bij de gangbare kiloprijs voor cocaïne en is vanuit [account 1] geschreven
: ‘Heb je een’en
‘Ik wil eentje’. Op 17 juli 2020, hebben de SkyECC accounts wederom contact, waarbij het erop lijkt dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden en wordt [account 2] door [account 1] bedankt.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze bewijsmiddelen niet zonder meer valt af te leiden dat er daadwerkelijk aan verdachte 1 kilogram cocaïne is afgeleverd dan wel dat die door hem is opgehaald of vervoerd. Daarvoor is het gesprek op 17 juli 2020 onvoldoende duidelijk en niet concreet genoeg. Het is met onvoldoende zekerheid vast te stellen dat het gesprek op 17 juli 2020 een vervolg is op de gesprekken van 15 juli en 16 juli 2020, waarin klaarblijkelijk ergens – de koop van 1 kilogram cocaïne – op wordt voorgesorteerd. Uit de (context van de) gesprekken blijkt onvoldoende dat de opmerking
“Thx man”betrekking heeft op de geslaagde koop en levering van die hoeveelheid. Er is daarmee niet komen vast te staan dat verdachte deze hoeveelheid op enig moment in bezit heeft gehad. Bij deze stand van zaken kan het onder feit 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezenverklaard en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Het verweer van de verdediging slaagt op dit punt.
4.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandighedenUit het dossier en het verhandelde ter zitting komt de volgende gang van zaken naar voren.
Op 9 februari 2021 zijn verbalisanten naar het [adres] in [plaats] gegaan. Er is een melding binnengekomen met betrekking tot zorgen over het welzijn van de bewoner. De politie is ter plaatse gekomen en is binnengetreden. Op de zolderetage van de woning op dit adres wordt een drugs gerelateerd laboratorium ontdekt. Het LFO heeft in de woning verder onderzoek verricht en vastgesteld dat de ruimte is ingericht voor de grootschalige versnijding en (her)verpakking van cocaïne. Alle benodigde chemicaliën, hulpmiddelen en (verpakkings)materialen die hiervoor kenmerkend zijn, zijn aangetroffen. De hele ruimte is sterk vervuild met een witte poederige aanslag en restanten met parelmoerglans, kenmerkend voor cocaïne. De weegschalen, persmallen, perslogo’s, persframes, potkrik, vacuumsealmachine en verpakkingsmaterialen betreffen typerende materialen die bij de bewerking van cocaïne gehanteerd worden. Het NFI heeft vastgesteld dat in de ruimte onder andere gebruik is gemaakt van aceton, tetramisol, ethylacetaat en procaïne hcl. Deze stoffen worden als oplos- en versnijdingsmiddel voor cocaïne gebruikt. Het NFI heeft ook een klein deel van de monstername getest waarbij het resultaat cocaïne betreft.
Verdachte is de enig ingeschreven bewoner op voormeld adres. Er is een handschoen aangetroffen in een tas, achter de toegangsdeur, in de versnijdingsruimte. Deze handschoen is bemonsterd op dragersporen. Uit DNA-vergelijkend onderzoek komt naar voren dat de aangeduide profielen van een eerder als ‘onbekende man A’ aangeduid persoon afkomstig kunnen zijn van verdachte.
Daarnaast is een groot aantal chatgegevens van het versleuteld communicatienetwerk SkyECC aan het dossier toegevoegd. De politie heeft verdachte aangemerkt als de gebruiker van de SkyECC-accounts [account 1] en [account 3] . Beide accounts maken het meest frequent gebruik van een zendmast die dichtbij de woning van verdachte is gelegen. Op 9 februari 2021 wordt door [account 3] een bericht met een krantenartikel over de ontmanteling van het drugslaboratorium aan de [adres] in [plaats] gedeeld. Het account stuurt daarna:
“Ze zijn naar binnen gestapt bij mij”en
“Ik neem het gewoon op me”. De door beide accounts verstuurde afbeeldingen over drugs gerelateerde voorwerpen en woninginterieur, van eerdere datum, komen overeen met de foto’s van het LFO vanuit de woning van verdachte. De reisbewegingen van de accounts (naar Curaçao) en mededelingen over de auto (een witte Kia), corresponderen bovendien met de feitelijke realiteit die op verdachte van toepassing is. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij twee PGP telefoons heeft gekregen en daarmee heeft gecommuniceerd. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat verdachte de gebruiker was van SkyECC-accounts [account 1] en [account 3] .
Uit de chatgesprekken van SkyECC komt naar voren dat verdachte informatie heeft gegeven aan medeverdachten over onder meer de voorraad aan chemicaliën en bestickering. Uit diverse gesprekken blijkt dat door SkyECC- [account 4] personen zijn aangestuurd om bij verdachte thuis te werken. Dit account geeft tegenover verdachte aan wanneer deze personen komen, ze treden onderling in overleg over de betalingen aan verdachte en hebben het over wat er nog nodig is voor de verwerking van de cocaïne. Er worden meerdere afbeeldingen van drugs (gerelateerde voorwerpen) verzonden door en naar verdachte. Uit de conversaties kan worden afgeleid dat verdachte per blok versneden cocaïne een bedrag heeft ontvangen van € 100,-. Hij heeft in diverse gesprekken het specifiek aantal blokken cocaïne vermeld die zijn verwerkt, waarna hij om een betaling heeft gevraagd. Verdachte heeft gesproken over 68 stuks, 57 stuks, 26 stuks en 125 stuks (dus in totaal 276 blokken). Het is een feit van algemene bekendheid dat een blok cocaïne in het algemeen ongeveer 1 kilogram weegt.
Verdachte heeft bij de inhoudelijke behandeling ter zitting zijn rol nader toegelicht. Hij heeft verklaard dat hij zijn woning aan anderen ter beschikking heeft gesteld en dat hem te verstaan is gegeven dat er blokken cocaïne geperst/gedrukt zouden worden. De materialen voor versnijding en verpakking hebben in de woning en in de bijbehorende schuur gestaan. Verdachte is in het bezit geweest van een tweetal PGP-telefoons waarmee gecommuniceerd is. Hij heeft in de ruimte van de cocaïneverwerking schoon gemaakt en doorgegeven wat de voorraad betrof. Hij heeft het aantal blokken geteld om zijn betaling te controleren. Verdachte heeft erkend dat hij heeft geholpen met het inpakken van blokken cocaïne in tassen. Tenslotte heeft verdachte onderschreven dat de aantallen van 68, 57, 26 en 125 kilogram juist zijn en dat daar een betaling tegenover heeft gestaan van € 22.100,-.
Het opzet
De rechtbank stelt vast dat verdachte het opzet heeft gehad op het bewerken en verwerken van cocaïne. Verdachte heeft zich van meet af aan gerealiseerd dat er bij hem thuis blokken cocaïne versneden en verpakt zouden worden. Bij aanvang van de werkzaamheden is immers door medeverdachten aangegeven wat de bedoeling zou zijn en verdachte heeft de materialen zien staan. Daarnaast heeft verdachte ongehinderd toegang gekregen tot de ruimte waarin dit heeft plaatsgevonden en in dat kader allerlei werkzaamheden verricht. Daarmee heeft verdachte willens en wetens het oogmerk gehad om tot bewerking en verwerking van cocaïne over te gaan. Het opzet is overigens ook niet door de verdediging betwist.
Het medeplegen en de medeplichtigheid
De rechtbank zal vervolgens moeten vaststellen of de gedragingen van verdachte te kwalificeren zijn als medeplegen of dat sprake is geweest van medeplichtigheid.
De rechtbank stelt vast dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal in dat geval van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden en de in Bijlage II aangehechte bewijsmiddelen, leidt de rechtbank af dat verdachte een belangrijke faciliterende rol heeft gehad bij de uitvoering van het proces. In de eerste plaats heeft verdachte gedurende langere tijd de zolderetage van zijn woning ter beschikking gesteld, zodat er een ruimte beschikbaar was om de werkzaamheden in te verrichten. In de tweede plaats heeft verdachte ervoor gezorgd dat er doorlopend blokken cocaïne versneden konden worden. De zolderruimte is namelijk door verdachte meerdere malen schoon gemaakt en hij heeft meegewerkt aan het op peil houden van de voorraad voor het proces benodigde goederen door inlichtingen hierover aan medeverdachten te verstrekken. Uit de chatgesprekken komt naar voren dat er bij herhaling contact hierover is geweest. Het handelen van verdachte is niet beperkt gebleven tot een éénmalig optreden of enkele incidenten, zoals is bepleit. Er is voortdurend en frequent contact gedurende een periode van ruim zes maanden. Verdachte heeft, tenslotte, ook actief bijgedragen aan de afronding van het proces van versnijden. Hij heeft geholpen om de blokken cocaïne in te pakken en zich er zodoende van vergewist welke hoeveelheden er klaar gemaakt zijn. Verdachte heeft zich hiervan niet willen distantiëren omdat hij, conform een vooraf gemaakte afspraak, per blok betaald zou worden. Verdachte geeft duidelijk aan welke aantallen er gemaakt zijn en heeft, zoals kennelijk was afgesproken, tegen het einde van de maand daarvoor een vergoeding gekregen.
ConclusieDe rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een essentiële bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht. De handelingen van verdachte hebben in samenhang bezien niet enkel een behulpzaam karakter en zijn ook niet louter ondersteunend van aard. Hierdoor kan van medeplichtigheid geen sprake zijn. Het onder feit 1 primair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging moet op dit punt worden verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 9 februari 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt ongeveer 276 kilogram (276 blokken) cocaïne, zijnde een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om te volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel de tijd van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Daarnaast is voorgesteld om als aanvullende straf een werkstraf op te leggen. De raadsman heeft ook betoogd dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafmaatoverwegingen
Verdachte heeft zich in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 9 februari 2021 schuldig gemaakt aan het medeplegen van de bewerking en verwerking van ongeveer 276 kilogram cocaïne. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het versnijden van een enorme hoeveelheid harddrugs, hetgeen een ernstig strafbaar feit oplevert. Cocaïne bevat immers een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid en sterk verslavend kan zijn. Daarnaast veroorzaakt de handel en consumptie van harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten valt immers te herleiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij armlastige gebruikers. Voorts zijn veel geweldsincidenten die in het criminele circuit worden gepleegd, direct of indirect, het gevolg van conflicten met betrekking tot de grootschalige drugshandel. Het is volgens de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor het bijdragen aan de handel in dergelijke verdovende middelen, in deze grote hoeveelheden, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd voor overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet in gevallen waarbij sprake was van een rol in de uitvoering die vergelijkbaar is met die van verdachte. De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met het feit dat zij, anders dan de officier van justitie verdachte, vrij spreekt van het hem tenlastegelegde feit 2.
Redelijke termijnOp basis van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter zitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of diens advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 maart 2021 voor het eerst als verdachte is verhoord. De redelijke termijn heeft dus op deze datum een aanvang genomen. Er zijn volgens de rechtbank wel bijzondere omstandigheden aanwijsbaar, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar na deze datum een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop in dit onderzoek door de overdracht van bewijs uit SkyECC-gesprekken uit andere strafrechtelijke onderzoeken (in casu: Werl en Argus). Daarnaast is er sprake van een internationale component, nu verdachte in het buitenland heeft verbleven waardoor er een Europees aanhoudingsbevel moest worden uitgevaardigd en verdachte moest worden overgeleverd. Dit rechtvaardigt de overschrijding van acht maanden, bovenop de termijn van twee jaar waarbinnen een strafzaak in beginsel gerechtelijk moet zijn afgedaan. De berechting in deze strafzaak heeft dus een vertraging opgelopen die verschoonbaar is.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Er is derhalve geen sprake van een inbreuk op artikel 6 van het EVRM.
StrafopleggingDe rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
Het standpunt van de procespartijen
De officier van justitie heeft gevorderd om alle voorwerpen te retourneren aan verdachte, met uitzondering van het telefoontoestel van het merk BlackBerry, dat dient te worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (te weten het BlackBerry telefoontoestel) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3
Retourneren aan verdachteDe rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte (te weten de USB-stick, de iPad en de iPhone), aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 onder B juncto artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van het handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 33 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

* een telefoontoestel BlackBerry met kenmerk G2302349;

- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een USB-stick met kenmerk G2302333;
* een iPad met kenmerk G2302337;
* een telefoontoestel iPhone met kenmerk G2302353;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 december 2023.
Mr. Hoekstra en mr. Admiraal zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.