ECLI:NL:RBZWB:2023:8493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
02-115566-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 6 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 mei 2021 te Groede een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 2000 en woonachtig in België, was onder invloed van alcohol en reed met een snelheid van 116 km/u waar 60 km/u was toegestaan. Hierdoor verloor hij de controle over zijn voertuig en botste hij tegen een tegemoetkomende auto, bestuurd door [slachtoffer 1], die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder twee gebroken polsen en een klaplong. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan de feiten zoals ten laste gelegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. Tevens werd de verdachte voor 24 maanden de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn positieve ontwikkeling en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-115566-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [plaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. H. Binst, advocaat te Maldegem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 31 mei 2021 te Groede:
feit 1: na het gebruik van alcohol en/of door het schenden van verkeersregels een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2: ten aanzien van de andere inzittende van het voertuig waar hij in botsing mee is geraakt gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 3: een auto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van alcohol.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden, waarvoor partiële vrijspraak moet volgen. Wel kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag. Uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte is vast komen te staan dat verdachte te hard heeft gereden en onder invloed was van alcohol. Daarnaast is vast komen te staan dat verdachte te hard de bocht is ingereden, het voertuig niet meer onder controle had en deels op de verkeerde rijstrook terecht is gekomen, waardoor verdachte vervolgens met een tegemoetkomend voertuig in botsing is geraakt. Gelet op al deze omstandigheden tezamen en de aard en de ernst daarvan, is er sprake van zeer hoge schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
De officier van justitie acht feit 2 ten aanzien van de overige inzittende eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op wat hij ten aanzien van feit 1 naar voren heeft gebracht. Hieruit blijkt dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt op de weg.
Ten slotte kan feit 3 wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de uitslag van het bloedonderzoek en de verklaring van verdachte over zijn alcoholgebruik.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent dat hij onder invloed van alcohol heeft gereden, maar van het ongeval en de gebeurtenissen vlak voor het ongeval kan hij zich niets herinneren. Door de verdediging is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feiten en omstandigheden
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen staat vast dat op 31 mei 2021 te Groede een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte is in de bocht naar de Havendijk en de splitsing Slikkeburgseweg de macht over het stuur van zijn personenauto verloren en op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Vervolgens is hij tegen een tegemoetkomende personenauto aangereden. Dat voertuig werd bestuurd door [slachtoffer 1] . Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Vastgesteld kan worden dat verdachte vlak voor de botsing reed met een snelheid van 116 kilometer per uur en voor de botsing vertraagde naar een geregistreerde snelheid van 68 kilometer per uur. Verdachte is met een geregistreerde snelheid van 54 kilometer per uur aan de linkerzijde van de rijbaan met de voorzijde van zijn voertuig tegen de voorzijde van het voertuig van [slachtoffer 1] aangebotst. Verder is gebleken is dat verdachte reed onder invloed van alcohol.
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf zoals bedoeld in artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, waarbij er in ieder geval sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen door verdachte.
Vrijspraak roekeloosheid
De rechtbank is, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, van oordeel dat van roekeloosheid geen sprake is. Verdachte zal hier partieel van worden vrijgesproken.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan heeft gereden. Juist in deze situatie, waarbij verdachte een scherpe bocht naderde, had hij extra oplettend moeten zijn en had hij zijn snelheid moeten aanpassen naar de omstandigheden zodat hij voldoende tijd had om de verkeerssituatie goed te beoordelen. Hij mocht en kon op de weg waar hij reed tegenliggers verwachten. Toch heeft hij fors te hard gereden waardoor hij zijn snelheid niet meer (tijdig) kon aanpassen, met alle gevolgen van dien. Voorts is vast komen te staan dat verdachte op het moment van de aanrijding onder invloed van alcohol was. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid en het reactievermogen van een verkeersdeelnemer negatief beïnvloedt.
De hiervoor beschreven gedragingen en verkeersovertredingen van verdachte zijn, in onderlinge samenhang bezien, zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Letsel
[slachtoffer 1] heeft als gevolg van de aanrijding twee gebroken polsen, twee gebroken ribben, een klaplong en peesletsel van de duim. Gelet op de vele fracturen, de omstandigheid dat [slachtoffer 1] als gevolg van het letsel in totaal vier keer moest worden geopereerd en de duur van het herstel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank heeft reeds de gedragingen van verdachte op 31 mei 2021 omschreven. Die gedragingen hebben geleid tot een verkeersongeval waarbij ook bijrijder [slachtoffer 2] licht letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gevaar hebben veroorzaakt op de weg. Zij acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op de uitslag van het bloedonderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 31 mei 2021 te Groede, gemeente Sluis, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de Pruijendijk (
in de bocht naar de Havendijk en de splitsing Slikkeburgseweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend, onder invloed van alcohol (1.13 gram per liter bloed)
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur gereden (te weten ongeveer rond 116 km per uur), en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een (scherpe) bocht en
- gereden op de weghelft van genoemde weg, bestemd voor het voor hem tegemoetkomende verkeer waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing is gekomen waardoor
er bij[slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, te weten: twee gebroken polsen en twee gebroken ribben en een klaplong en gebroken handen (pees van rechterduim eraf);
feit 2
op 31 mei 2021 te Groede, gemeente Sluis, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Pruijendijk (
in de bocht naar de Havendijk en de splitsing Slikkeburgseweg), zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte, onder invloed van alcohol (1.13 gram per liter bloed)
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur gereden (te weten ongeveer rond 116 km per uur), en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een (scherpe) bocht en
- gereden op de weghelft van genoemde weg,
bestemd voor het voor hem tegemoetkomende verkeer;
feit 3
op
31 mei 2021te Groede, gemeente Sluis, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,13 gram alcohol per liter (1,13 milligram alcohol per milliliter bloed).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk en voor feit 3 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Voor feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een geheel voorwaardelijke straf aan hem op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte heeft de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt, heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is al enige tijd abstinent van drugs. Ook volgt hij nog altijd behandeling bij de psycholoog. Hij is bereid zich aan de voorgestelde voorwaarden te houden en een voorwaardelijke straf geeft hem een kader om zo door te gaan. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het tegenovergestelde effect hebben.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor hij in botsing is gekomen met een ander voertuig, dit terwijl hij onder invloed van alcohol aan het verkeer deelnam. Verdachte was nog een beginnend bestuurder en heeft met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen en heeft meerdere operaties moeten ondergaan. De gevolgen van het ongeval hebben veel impact op haar gehad en zijn voor haar ook nog altijd voelbaar. Ook haar partner, [slachtoffer 2] , heeft letsel opgelopen. Dit letsel is relatief beperkt gebleven, maar ook hij is geraakt door de gevolgen die het ongeval voor zijn partner, en dus ook voor zijn leven, hebben gehad en nog steeds hebben. Daarnaast is uit het door de slachtoffers toegepaste spreekrecht gebleken dat zij gevoelens van onmacht ervaren. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Wel is ter zitting gebleken dat verdachte na het ongeval in België een snelheidsovertreding heeft begaan en betrokken is geweest bij een verkeersongeval.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het advies van de reclassering van 27 juli 2023. Hieruit blijkt dat er tot voor kort sprake was van problematisch middelengebruik bij verdachte. Hij dronk dagelijks alcohol en sinds september 2022 gebruikte hij daar ook drugs bij. Door zijn problematische middelengebruik namen ook de problemen op de overige leefgebieden toe. Pas toen hij door zijn ouders uit de woning werd gezet, kwam bij verdachte het besef dat het anders moest. Verdachte is sinds februari 2023 in behandeling bij een psycholoog en abstinent van drugs. Dit wordt door zijn huisarts gecontroleerd. Desgevraagd geeft hij aan dat hij in de periode van gebruik vaker reed onder invloed van middelen, maar nooit eerder aangehouden is. Naast het middelengebruik speelde ook de houding van verdachte mee ten tijde van de feiten. Hij dacht niet na over de consequenties van zijn handelen en was daarbij vooral op zichzelf en zijn behoeftes gericht. De reclassering schat het risico op recidive in als laag zolang verdachte abstinent blijft. Omdat de abstinentie nog pril is, is behandeling en begeleiding door de verslavingsreclassering gewenst. Op het moment dat verdachte terugvalt in gebruik, stijgt het recidiverisico en daarmee ook het risico op letselschade. De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Deze bijzondere voorwaarden bestaan uit een meldplicht, ambulante behandeling, een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank houdt verder in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop en de omstandigheid dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is voor het feit gehoord in juni 2021, terwijl het vonnis in december 2023 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met zes maanden overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank dit compenseren in de strafmaat.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging mede in beschouwing genomen de straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd. Voor dergelijke feiten wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal hier, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, echter van afwijken. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat sprake lijkt te zijn van een positieve kentering in het leven van verdachte, in die zin dat hij aan zijn verslavingsproblematiek heeft gewerkt, hulp accepteert en bereid is zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is bepleit, doet echter geen recht aan de ernst van de feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 een taakstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden is. Gelet op de ernst van de feiten en het rijgedrag van verdachte na het ongeval acht de rechtbank naast deze straf een forse stok achter de deur noodzakelijk. De rechtbank legt daarom tevens aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Verder zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden opleggen. Ten aanzien van feit 3 zal zij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar.
Nu feit 2 een overtreding betreft, zal de rechtbank daarvoor een aparte straf moeten opleggen. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet opportuun is gelet op de samenloop met feit 1 en in het licht van de reeds opgelegde straf. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 5, 6, 8, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1, primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet;
feit 2: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Feiten 1 en 3
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Verslavingsreclassering Emergis (adres: 4337 EA Middelburg, Vrijlandstraat 33), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door [praktijk] of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, drugs en/of andere specifieke middelen om zo het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor deze controles. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Bijkomende straf feit 1
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 (vierentwintig) maanden;
Bijkomende straf feit 3
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 (twee) maanden;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de bijkomende straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Feit 2
Strafoplegging
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2023.