ECLI:NL:RBZWB:2023:8484

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
02/293978-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee minderjarige verdachten voor straatroof en afpersing met geweld

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee minderjarige verdachten die op 10 november 2022 in St. Willebrord samen een straatroof hebben gepleegd. De verdachten hebben het slachtoffer, onder het voorwendsel vuurwerk te verkopen, gedwongen om geld te pinnen. Hierbij is geweld gebruikt en is er gedreigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten samenwerkten en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank achtte de afpersing en de subsidiaire diefstal wettig en overtuigend bewezen. De verdachten zijn veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.209,99 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een jeugddetentie afgewezen, maar heeft wel een vervangende jeugddetentie van 60 dagen opgelegd indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de uitspraak is gedaan in het belang van de minderjarige verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/293978-22
vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 21 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 november 2022 te St. Willebrord samen met een ander het [slachtoffer] met (bedreiging met) geweld heeft gedwongen tot afgifte van geld en, al dan niet met (bedreiging met) geweld, een box van [slachtoffer] heeft weggenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 tenlastegelegde afpersing in vereniging wettig en overtuigend bewezen op basis van de bewijsmiddelen zoals deze uit het dossier naar voren komen. De verklaring van verdachte gegeven ter terechtzitting vindt hij niet geloofwaardig. Er was weldegelijk sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte bij het plegen van dit feit. Ook de primair onder feit 2 tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte wist niet van het plan van de medeverdachte om het slachtoffer af te persen, wist niet dat zijn medeverdachte een mes bij zich had en was niet ter plaatse ten tijde van de feitelijke bedreiging hiermee. Verdachte is pas later bij de situatie tussen zijn medeverdachte en het slachtoffer betrokken geraakt, heeft geen geweld gebruikt en heeft hier ook niet mee gedreigd.
Gelet hierop is de verdediging tevens van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Ook hier ontbreekt de nauwe en bewuste samenwerking waardoor niet kan worden gesteld dat verdachte heeft bijgedragen aan het gebruiken van en dreigen met geweld.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de diefstal in vereniging zoals onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 10 november 2022 heeft de medeverdachte met aangever [slachtoffer] op het Emmausplein in St. Willebrord afgesproken om zogenaamd vuurwerk te verkopen. Verdachte heeft voorafgaand aan deze ontmoeting met medeverdachte gesproken dat er geld van aangever afgepakt zou worden. Na hun ontmoeting aldaar heeft de medeverdachte [slachtoffer] naar een nabijgelegen steeg geleid, waar hij samen met verdachte aangever heeft klem gezet. Op die plek is [slachtoffer] door verdachte en de medeverdachte bij zijn nek en jas vastgepakt, tegen zijn hoofd geslagen en is hem een mes getoond. Er is toen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij geld moest gaan pinnen, dat hij dit geld aan de verdachte en zijn mededader moest geven en dat hij anders zou worden gestoken, of woorden in die strekking. Verdachte en zijn mededader zijn samen met [slachtoffer] naar een pinautomaat gelopen. [slachtoffer] heeft vervolgens € 10,00 gepind en dit geld aan de medeverdachte gegeven.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden. De verdediging heeft, uitgaande van de verklaring van verdachte, betwist dat er sprake is geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking zodat verdachte niet als medepleger van de afpersing kan worden aangemerkt.
De rechtbank baseert zich voor een bewezenverklaring op de aangifte van [slachtoffer] , de verklaring van de medeverdachte en de eerste verklaring van verdachte bij de politie, nu deze verklaringen elkaar op wezenlijke onderdelen ondersteunen en zij deze ook geloofwaardig acht. Aangever [slachtoffer] kende verdachte niet en hij had er geen belang bij om de rol van verdachte groter te maken dan deze was. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medeverdachte dit heeft gedaan. Hij heeft bevestigd dat verdachte en hij de afpersing samen hebben gepleegd, waarbij hij zijn eigen uitvoeringshandelingen van de afpersing, waaronder het tonen van een mes en het vastpakken van [slachtoffer] bij zijn jas, heeft bekend. De rechtbank volgt hen dan ook in hun verklaringen over het verloop van de afpersing en de gedragingen die verdachte en zijn medeverdachte daarbij hebben gepleegd.
De verklaring van verdachte, dat hij niets te maken wilde hebben met de afpersing van [slachtoffer] en dat hij alleen erbij is gebleven om de medeverdachte te beschermen, vindt in deze bewijsmiddelen geen steun. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] en de medeverdachte leidt de rechtbank af dat verdachte aanwezig was in de steeg en met de medeverdachte aan weerszijde van aangever heeft gestaan, terwijl aangever bij de jas en nek is gepakt, een mes is getoond en is geslagen. Aangever is toen gezegd dat hij geld moest geven. Hierover heeft verdachte zelf verklaard dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij beter kon meewerken, dat hij geld moest pinnen en dat hij geen andere keuze had. Aangever, verdachte en medeverdachte zijn toen met zijn drieën naar de pinautomaat op het Emmausplein gelopen. Verder blijkt daaruit dat verdachte gedurende het pinnen door aangever erbij is blijven staan en zich, ook daarvoor, niet van de situatie heeft gedistantieerd en vervolgens samen met de medeverdachte is vertrokken. Verdachte heeft daarmee wezenlijk bijgedragen aan de uitvoeringshandelingen van de afpersing.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de rol van verdachte in de afpersing van voldoende gewicht is geweest om van een significante bijdrage daaraan te kunnen spreken en hij als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte samen met zijn medeverdachte na de afpersing, zoals bewezenverklaard onder feit 1, een JBL speaker uit de fietsmand van [slachtoffer] hebben gepakt en deze mee hebben genomen.
De vraag is aan de orde of het door verdachte en de medeverdachte op [slachtoffer] toegepaste geweld en de bedreiging met geweld werden gepleegd om de diefstal van de JBL box van [slachtoffer] voor te bereiden of gemakkelijk te maken. De rechtbank stelt vast dat het door verdachte en de medeverdachte gebruikte geweld en de dreiging hiermee samenhingen met het (moeten) pinnen van geld bij een geldautomaat. Weliswaar hebben verdachte en de medeverdachte geweld gebruikt en hiermee gedreigd voorafgaand aan de diefstal van de JBL box, maar dit geweld en de bedreiging hiermee werden niet gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit. De rechtbank komt gelet op voorgaande wel tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde diefstal in vereniging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 november 2022 te St. Willebrord, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 10 euro, die aan [slachtoffer] , toebehoorde, door die [slachtoffer] bij de nek en/of hals en diens kleding vast te pakken en die [slachtoffer] eenmaal tegen het hoofd te slaan of stompen, en die [slachtoffer] een mes te tonen en die [slachtoffer] de woorden toe te voegen 'Geef geld', en 'Je moet gaan pinnen zoveel je op je rekening hebt', en 'Ga geld pinnen anders trek ik mijn mes en steek ik je', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en met die [slachtoffer] te mee te lopen naar een pinautomaat;
2 subsidiair
op 10 november 2022 te St. Willebrord, tezamen en in vereniging met een ander, een boxspeaker, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uren, waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van verdachte, het lage recidiverisico en de schorsingsvoorwaarden waar verdachte zich al geruime tijd aan heeft moeten houden. Om de ernst van de afpersing extra te benadrukken, en om een waarschuwend signaal aan de maatschappij af te geven vordert de officier van justitie ook aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 93 dagen, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij enkel de algemene voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met een deels voorwaardelijke werkstraf, met een proeftijd van één jaar, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, het blanco strafblad van verdachte en het lage recidiverisico. De verdediging is van mening dat verdachte niet de dupe mag worden van de behoefte om een waarschuwing aan de maatschappij te geven door een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal bij [slachtoffer] . De medeverdachte heeft een afspraak met het slachtoffer gemaakt om zogenaamd vuurwerk aan hem te verkopen. De bedoeling van de medeverdachte was echter om het slachtoffer geld afhandig te maken. Verdachte is door de medeverdachte van dit plan op de hoogte gesteld. De medeverdachte heeft het slachtoffer op de afgesproken plek ontmoet en hem meegenomen naar een steeg. In de steeg was verdachte aanwezig. Het slachtoffer is gedwongen geld te gaan pinnen. Hij is bij de nek vastgepakt, op zijn hoofd geslagen en er is een mes aan hem getoond en gezegd dat hij moest gaan pinnen omdat anders het mes getrokken zou worden. Anders dan verdachte heeft doen voorkomen hadden hij en zijn mededader daarbij een even groot aandeel. Toen het slachtoffer uiteindelijk gepind had, en dit slechts € 10,00 bleek te zijn, hebben verdachte en zijn mededader besloten de JBL box van het slachtoffer mee te nemen, die hij in zijn fietsmand had liggen.
Een afpersing, zijnde in dit geval een straatroof, heeft doorgaans niet alleen een enorme impact op het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, maar deze versterkt ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft hier in het geheel niet bij stilgestaan. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Uit het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 november 2023 volgt onder meer dat verdachte spijt heeft van zijn handelen. De Raad stelt dat er geen zorgen zijn rondom verdachte. Er zijn enkel beschermende factoren aanwezig en geen risicofactoren, waardoor de kans op herhaling klein is. Ingeschat wordt dat het goed gaat met verdachte. Hierom vindt de Raad een leerstraf niet passend en vindt de Raad toezicht van de jeugdreclassering niet nodig. Bovendien heeft verdachte al één jaar toezicht van de jeugdreclassering gehad in het kader van zijn schorsende voorwaarden, waaraan hij positief heeft meegewerkt. De Raad vindt oplegging van een werkstraf het meest passend. Verdachte moet weten dat het plegen van zulke ernstige feiten consequenties heeft. De Raad vindt een voorwaardelijke straf gezien het lage recidiverisico niet nodig.
De Raad heeft ter zitting aanvullend geadviseerd om naast de werkstraf tóch ook een voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van twee jaar, om de ernst van de feiten te benadrukken.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangegeven zich te kunnen vinden in het advies van de Raad van 16 november 2023. Verdachte heeft zich gedurende de schorsing goed aan de afspraken gehouden en de jeugdreclassering heeft geen zorgen over zijn functioneren. De feiten hebben een preventieve uitwerking op hem gehad: verdachte is erg geschrokken en deze ervaring heeft zijn ogen geopend voor de toekomst. De jeugdreclassering ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten en gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor een straatroof en diefstal. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte en zijn mededader de straatroof vooraf hebben gepland, dat fysiek geweld is gebruikt, dat gedreigd is met een wapen en dat sprake was van letsel bij het slachtoffer.
Hiernaast heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van verdachte en de periode die verdachte in het kader van schorsingsvoorwaarden onder elektronisch toezicht heeft gestaan.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een voorwaardelijke straf (jeugddetentie) niet passend. Weliswaar begrijpt de rechtbank de gedachte om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen als waarschuwing naar de maatschappij, maar de rechtbank is van oordeel dat afwijken van de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij alle strafverzwarende en strafverminderende factoren zijn meegewogen, voor enkel en alleen dit strafdoel niet passend is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.209,99, waarvan € 209,99 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade (feit 1), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij zowel materiële als immateriële schade heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit en dat deze in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte staat, waardoor deze het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht het gevorderde schadebedrag billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.209,99, waarvan € 209,99 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 :afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen
feit 2 subsidiair :diefstal door twee of meer verenigde personen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.209,99, waarvan € 209,99 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.209,99 te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, mr. I. de Graaf en mr. T.I. van Term, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.J. van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 december 2023.