Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een schadevergoeding heeft aangevraagd op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.M.J. Joris, vroeg een vergoeding van € 260,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en € 1.864,30 voor kosten van rechtsbijstand, plus € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van de verzoekschriften. Tijdens de zitting op 18 oktober 2023 was de officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, aanwezig, maar verzoeker zelf was niet verschenen. De officier van justitie stelde dat de strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd omdat het Openbaar Ministerie het niet opportuun achtte om verder te vervolgen. Verzoeker had de verdenking over zichzelf afgeroepen, wat volgens de officier van justitie betekende dat er geen gronden van billijkheid waren voor een schadevergoeding.
De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoeker niet in verzekering was gesteld, er toch gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 533 Sv af, maar kende wel een bedrag van € 2.544,30 toe voor de kosten van rechtsbijstand en de indiening van de verzoekschriften. De beslissing werd genomen door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.