ECLI:NL:RBZWB:2023:8444
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake inhouding op uitkering door UWV
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de inhouding op zijn uitkering door het UWV. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 6 november 2023, waarin is bepaald dat er maandelijks een bedrag van € 2.904,-- zal worden ingehouden op zijn uitkering. Tevens heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat verzoeker het griffierecht van € 50,-- niet tijdig heeft betaald. De griffier heeft verzoeker bij aangetekend verzonden brief van 13 november 2023 in de gelegenheid gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen, maar verzoeker heeft dit niet gedaan en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven.
Daarom verklaart de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaatsvindt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 december 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.