ECLI:NL:RBZWB:2023:844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
22/2624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag parkeerbelasting in verband met handicap en rolstoeltoegankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De belanghebbende, die door haar handicap en rolstoel afhankelijk is van een aangepast vervoermiddel, had geparkeerd aan het Chasséveld te Breda. Tijdens een controle op 10 april 2022 werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 60,20. De rechtbank stelt vast dat er voldoende invalidenparkeerplaatsen beschikbaar waren, maar dat de belanghebbende ervoor koos om op een andere parkeerplaats te staan om te voorkomen dat er iemand te dicht bij de bus zou parkeren.

De rechtbank benadrukt dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld geen rol spelen. Echter, in dit geval wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden indien de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke situatie van de belanghebbende en haar rolstoeltoegankelijkheid. De uitspraak biedt geen vrijbrief voor toekomstig parkeren zonder betaling van parkeerbelasting op niet-invalideparkeerplaatsen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2624
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 mei 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ) opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 februari 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Op 10 april 2022, omstreeks 15:38 uur, stond belanghebbendes auto, een Mercedes met kenteken [kenteken] , geparkeerd aan het Chasséveld te Breda. Tijdens een controle op deze datum is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde constatering, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,20, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en kosten naheffing van € 57,90.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden
3.2.
Het parkeerterrein aan het Chasséveld te Breda is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
3.3.
Belanghebbende bestrijdt niet dat sprake is geweest van het in 2.1 bedoelde parkeren.
3.4.
Belanghebbende stelt dat zij door haar handicap en rolstoel afhankelijk is van een aangepast vervoermiddel (hierna: de bus) Aan de rechterkant van de bus kan zij, door middel van een lift, met de rolstoel in en uit de bus rijden. Om in en uit de bus te kunnen rijden, moet zij er zeker van zijn dat er aan de rechterzijde van de bus voldoende ruimte is en er aan die zijde dus niemand dichtbij de bus parkeert. Ten tijde van het onderhavige parkeren waren er voldoende invalideparkeerplaatsen aan het Chasséveld, maar om te voorkomen dat er iemand te dicht op de rechterzijde van de bus zou parkeren, is belanghebbende aan de andere kant van het Chasséveld gaan staan. Bij het parkeren moet belanghebbende er ook op letten dat zij na het uitrijden met de rolstoel de deur van de bus nog kan sluiten, waarbij trottoirbanden vaak een belemmering zijn. Voorts stelt belanghebbende dat zij er vanuit ging dat zij daar gewoon mocht staan met een invalidenkaart, net zoals in andere steden.
De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld of intentie geen rol spelen. Het door belanghebbende gestelde beleid van andere gemeenten brengt niet mee dat de gemeente Breda dat beleid ook moet volgen.
Belanghebbende heeft op een parkeerplaats geparkeerd die niet was aan te merken als invalidenparkeerplaats, terwijl er ter plaatse wel vrije invalidenparkeerplaatsen beschikbaar waren.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het onderhavige geval echter het evenredigheidsbeginsel geschonden indien de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd. Bij het inrichten van de invalidenparkeerplaatsen aan het Chasséveld heeft is er kennelijk onvoldoende rekening gehouden met het in en uit een bus als die van belanghebbende kunnen rijden met een rolstoel, waarna de deur van de bus zonder hinder van trottoirbanden kan worden gesloten.
De rechtbank benadrukt wel dat deze uitspraak alleen geldt voor de onderhavige naheffingsaanslag en belanghebbende dus geen vrijbrief geeft om nogmaals in Breda te parkeren zonder het betalen van parkeerbelasting op een parkeerplaats die geen invalidenparkeerplaats is.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep zal gegrond worden verklaard. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. Dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt is gesteld noch aannemelijk geworden.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 13 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2022 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022.