Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende verzoeken om schadevergoeding op grond van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1998, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 260,00 wegens ondergane inverzekeringstelling en een bedrag van € 2.292,65 voor kosten van rechtsbijstand. Tijdens de zitting op 18 oktober 2023 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. A.M.J. Joris, heeft het standpunt ingenomen dat er geen sprake was van inverzekeringstelling. De officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, stelde dat de zaak was geseponeerd omdat het Openbaar Ministerie het niet opportuun achtte om verder te vervolgen. De rechtbank overwoog dat de verzoeker de verdenking over zichzelf had afgeroepen, waardoor er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor een schadevergoeding op basis van artikel 533 Sv. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet in verzekering was gesteld en wees het verzoek tot schadevergoeding af.
Echter, de rechtbank kende wel een vergoeding toe van € 2.292,65 voor de kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van de verzoekschriften. De totale schadevergoeding die aan verzoeker werd toegekend, bedraagt € 2.972,65. Deze beslissing is genomen door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 november 2023. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.