ECLI:NL:RBZWB:2023:8410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
23-011114 en 23-01115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kosten rechtsbijstand in strafzaak na sepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoeker die schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand vorderde na een sepot van zijn strafzaak. De verzoekschriften waren ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die op 31 december 2021 was aangehouden en op 2 januari 2022 was heengezonden, stelde immateriële schade te hebben geleden door de ondergane inverzekeringstelling en vroeg om een vergoeding van € 390,-. Daarnaast vorderde hij € 1.633,50 voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 29 september 2023 zijn de officier van justitie en de gemachtigd advocaat van de verzoeker gehoord. De verzoeker was niet verschenen, maar zijn advocaat voerde aan dat de strafzaak was geseponeerd en dat de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand billijk was, gezien de aard van de zaak en de zorgvuldigheidsvereisten. De officier van justitie betwistte echter de hoogte van de gedeclareerde kosten en stelde dat deze gematigd dienden te worden.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 260,- voor de ondergane inverzekeringstelling en kende de kosten van rechtsbijstand van € 1.633,50 toe, evenals € 680,- voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer. De rechtbank wees de verzoeken voor het overige af. De beslissing is op 13 oktober 2023 gegeven en kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/076532-22
rk-nummers: 23-011114 en 23-01115
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 28 april 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B. Çiçek, Lage Mosten 49 te 4822 NK Breda.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 390,-, € 390,-, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.633,50, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,- dan wel € 680,- bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 11 april 2023;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 1 januari 2022 in verzekering is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 29 september 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. K. Pieters, en mr. B. Çiçek als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Verzoeker stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door hem ondergane inverzekeringstelling. Verzoeker is op 31 december 2021 aangehouden en op 2 januari 2022 heengezonden. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding toe te kennen van € 390,-. Daarnaast heeft verzoeker in verband met de strafzaak kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Verzocht wordt om hem hiervoor een vergoeding ter hoogte van € 1.633,50 toe te kennen, te vermeerderen met de forfaitaire kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften. In raadkamer heeft de advocaat hieraan toegevoegd dat bij de vergoeding van de kosten rechtsbijstand de 1,2 uur voor het opstellen van het verzetschrift en 5,4 uur die in totaal zijn gedeclareerd billijk zijn gelet op aard van de zaak, de persoon van de verzoeker en de zorgvuldigheidsvereisten die in acht moeten worden genomen. Daarbij is van belang dat er zonder raadkamerbehandeling 3 vergelijkbare verzoekschriften zijn toegewezen. Tot slot voert de advocaat aan voorafgaand aan de raadkamerbehandeling aan de griffie van deze rechtbank telefonisch kenbaar te hebben gemaakt dat verzoeker zich refereert aan de vergoeding van 2 dagen voorlopige hechtenis en een behandeling in raadkamer derhalve voor verzoeker niet nodig is.
De officier van justitie heeft zich in afwijking van de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie op het standpunt gesteld dat de gedeclareerde kosten van rechtsbijstand te hoog zijn. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat 1,2 uur voor het opstellen van een (in 3 zaken vrijwel identiek) verzetschrift niet billijk is en de totale vergoeding van de kosten rechtsbijstand dient te worden gematigd naar de helft van het verzochte totaalbedrag. Ten aanzien van de forfaitaire vergoeding stelt de officier van justitie dat de advocaat op voorhand redelijkerwijs had moeten weten dat de gevraagde vergoeding niet billijk is en hem derhalve geen vergoeding voor het in raadkamer bespreken van het verzoekschrift toekomt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt vast dat hoewel het verzoekschrift uitgaat van 3 dagen voorlopige hechtenis in raadkamer is gebleken dat er geen discussie bestaat over het aantal dagen inverzekeringstelling van verzoeker, nu de raadsman te kennen heeft gegeven dat dit er inderdaad 2 zijn. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,- per dag voor het verblijf op het politiebureau. De rechtbank zal derhalve een vergoeding voor 2 dagen in verzekering op het politiebureau toekennen ter hoogte van
€ 260,-.
Het bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 1.633,50is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank overweegt dat in verband met de gezamenlijke behandeling van 2 soortgelijke verzoekschriften enkel in het onderhavig verzoekschrift de forfaitaire vergoeding voor het indienen én het in raadkamer bespreken van het verzoekschrift ter hoogte van
€ 680,-aan de advocaat worden toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,-bestaande uit:
- € 260,-, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.313,50, bestaande uit:
- € 1.633,50 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,- de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.573,5‬0zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] , ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor mr. Çiçek, onder vermelding van [kenmerk]
Deze beslissing is op 13 oktober 2023 gegeven door mr. E.G.F. Vliegenberg, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).