ECLI:NL:RBZWB:2023:840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
22/1389
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting in verband met gewijzigde parkeersituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van parkeercontroles op 17 en 26 november 2021, waarbij werd vastgesteld dat de belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij de belanghebbende aanvoert dat hij niet op de hoogte was van de gewijzigde parkeersituatie en dat de borden die deze wijziging aankondigden onduidelijk waren geplaatst.

De rechtbank overweegt dat de belanghebbende op zijn route naar de parkeerplaats twee borden heeft gepasseerd die duidelijk maakten dat parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet kan worden vrijgesteld van de verplichting om zich op de hoogte te stellen van de geldende parkeersituatie. Bovendien is de rechtbank van mening dat de situatie van de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een eerdere uitspraak van het Hof Amsterdam, waar de omstandigheden wezenlijk anders waren.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de belanghebbende op beide data parkeerbelasting verschuldigd was en dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard, en hij krijgt geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/1389 en 22/1390
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: J.P. van Roestel),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 januari 2022.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting (aanslagnummers respectievelijk [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] ) opgelegd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 februari 2023 gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Op 17 november 2021, omstreeks 16:27 uur en op 26 november 2021, omstreeks 19:11 uur, stond belanghebbendes auto, een Renault met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd aan [straat] te [plaats] . Tijdens controles op voornoemde data is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde constateringen, zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van telkens € 45, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en kosten naheffing van € 44.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
[straat] te [plaats] is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
3.3.
Belanghebbende bestrijdt niet dat sprake is geweest van het in 2.1 bedoelde parkeren.
3.4.
Belanghebbende stelt dat hij in voorgaande jaren gratis heeft geparkeerd in [straat] en dat hij zich er niet van bewust was dat dit was gewijzigd. Hij voert aan dat de gewijzigde parkeersituatie onduidelijk was omdat niet aan het begin van de straat, maar verderop een bord stond. Ook de betaalautomaat stond verderop in de straat.
De rechtbank overweegt dat op een parkeerder een onderzoeksplicht rust om zich ervan te vergewissen of parkeerbelasting verschuldigd is. Bovendien heeft de heffingsambtenaar onweersproken gesteld – hetgeen hij met door hem overgelegde foto’s heeft onderbouwd – dat belanghebbende op zijn route naar [straat] twee borden is gepasseerd waaruit blijkt dat parkeerbelasting is verschuldigd. Op het bord in [straat] stond aangegeven waar de parkeerautomaat zich bevond.
3.5.
Belanghebbende stelt voorts dat hij na ontvangst van de eerste naheffingsaanslag is gaan informeren naar de gewijzigde situatie.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aanvoert dat de naheffingsaanslag die is opgelegd ter zake van het parkeren op 17 november 2021 is verzonden op 19 november 2021. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat belanghebbende voor 26 november 2021 had kunnen kennisnemen van de eerste naheffingsaanslag. Aan belanghebbende was ook een naheffingsaanslag opgelegd ter zake van parkeren in [straat] op 23 november 2021, maar deze naheffingsaanslag is naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende vernietigd.
3.6.
Tot slot wijst belanghebbende op een uitspraak van Hof Amsterdam [2] – over een volgens belanghebbende soortgelijke situatie – waarin de naheffingsaanslag is vernietigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van belanghebbende onvoldoende vergelijkbaar met de situatie van de parkeerder in bedoelde uitspraak van Hof Amsterdam (hierna: de parkeerder). Anders dan belanghebbende parkeerde de parkeerder in een stad waar hij niet woonachtig was, zodat aannemelijk was dat hij minder goed op de hoogte was van de parkeersituatie. Bovendien werden de borden waarop stond dat parkeerbelasting was verschuldigd in de Amsterdamse zaak – anders dan in het geval van belanghebbende – pas geplaatst ná het parkeren door de parkeerder.

4.Conclusie en gevolgen

De rechtbank concludeert dat belanghebbende op beide data parkeerbelasting verschuldigd was. Nu hij geen parkeerbelasting heeft voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 13 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2021 gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2021-4.