ECLI:NL:RBZWB:2023:8386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
BRE 22/4052
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke door belanghebbende werd bestreden. Het beroepschrift werd echter pas na afloop van de beroepstermijn ingediend, wat leidde tot de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.

De rechtbank constateert dat het beroepschrift op 12 augustus 2022 is ontvangen, maar dat de termijn voor indiening al was verstreken. Belanghebbende voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege de plotselinge dood van zijn zoon in 2021, wat zijn reactie op zaken had vertraagd. De inspecteur steunde deze stelling. De rechtbank oordeelt echter dat, ondanks de moeilijke omstandigheden, er geen rechtvaardiging is voor de termijnoverschrijding. Belanghebbende had eerder al geprocedeerd en was zich bewust van de geldende termijnen. Bovendien is het niet kunnen betalen van een advocaat geen grond voor verschoonbaarheid.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding en feiten

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 266.167 (de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 22.589 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Het beroepschrift is door de inspecteur ontvangen op 12 augustus 2022 en vervolgens op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de rechtbank. Na ontvangst van het beroepschrift heeft de rechtbank belanghebbende laten weten dat zij heeft geconstateerd dat het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingediend en verzocht de reden hiervoor aan de rechtbank te laten weten. Belanghebbende heeft op dit verzoek gereageerd per brief van 27 september 2021 en per
e-mail van 17 november 2022. De inspecteur heeft vervolgens gereageerd per brief van 6 december 2022.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.
1.5.
Met dagtekening 30 oktober 2023 heeft belanghebbende de rechtbank een nader stuk toegezonden. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Indien het beroep ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. De termijn voor het indienen van een beroepschrift begint met de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt na de dag van dagtekening. [1] In laatstbedoeld geval begint de beroepstermijn met de dag na die van de bekendmaking. De beroepstermijn bedraagt zes weken. [2]
4.1.
Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [4]
4.2.
Niet in geschil is dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ontvangen. Ter beoordeling staat of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.3.
Belanghebbende stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zijn zoon is plotseling overleden op [datum] 2021 en dat heeft zijn reactie op zaken vertraagd. Daarnaast geeft hij aan dat het hem niet lukt om een procedure te voeren zonder advocaat en zonder rechtszaak is het niet mogelijk om een advocaat op toevoeging te krijgen. De inspecteur is met belanghebbende van mening dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.4.
De rechter dient zelf te beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Daarbij is niet doorslaggevend dat zowel belanghebbende als de inspecteur van mening zijn dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke omstandigheden van belanghebbende. Wat belanghebbende aanvoert, is echter geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding. Er kan op basis van wat belanghebbende stelt namelijk niet geconcludeerd worden dat belanghebbende niet in staat is geweest tijdig een beroepschrift in te dienen, of een ander in te schakelen om dit namens hem te doen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat belanghebbende al eerder heeft geprocedeerd over zijn inkomstenbelastingheffing en dus zich bewust moest zijn van de termijnen die daarvoor gelden. Ook het niet kunnen betalen van een advocaat, is geen grond voor verschoonbaarheid. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 5 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Artikel 6:7 van de Awb.
3.Artikel 6:9, eerste lid van de Awb.
4.Artikel 6:11 van de Awb.