Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 4 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding van een aangeefster op 9 november 2020. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte de beschuldigingen dat de verdachte de aangeefster had verkracht en aangerand.
De rechtbank oordeelde dat er niet voldaan was aan het bewijsminimum voor de beschuldigingen. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding, maar de rechtbank vond dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en onvoldoende steun kregen uit ander bewijs. De rechtbank wees op de noodzaak om voorzichtig om te gaan met de verklaringen van de aangeefster, vooral gezien de twijfels die door haar ambulant begeleidster waren geuit over de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van zowel de verkrachting als de aanranding. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van mr. J.F.C. Janssen, met mr. G.H. Nomes en mr. H. Skalonjic als rechters.