ECLI:NL:RBZWB:2023:8383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
02-054376-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting en aanranding wegens onvoldoende bewijs

Op 4 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding van een aangeefster op 9 november 2020. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte de beschuldigingen dat de verdachte de aangeefster had verkracht en aangerand.

De rechtbank oordeelde dat er niet voldaan was aan het bewijsminimum voor de beschuldigingen. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding, maar de rechtbank vond dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en onvoldoende steun kregen uit ander bewijs. De rechtbank wees op de noodzaak om voorzichtig om te gaan met de verklaringen van de aangeefster, vooral gezien de twijfels die door haar ambulant begeleidster waren geuit over de betrouwbaarheid van haar verklaringen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van zowel de verkrachting als de aanranding. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van mr. J.F.C. Janssen, met mr. G.H. Nomes en mr. H. Skalonjic als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-054376-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 november 2020 te [plaats] [aangeefster] heeft verkracht;
op 9 november 2020 te [plaats] [aangeefster] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster onverhoeds heeft vastgepakt, een zoen in haar hals heeft gegeven en haar borst heeft betast. Doordat verdachte onverhoeds heeft gehandeld, was er sprake van dwang. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van aangeefster, verdachte en het DNA van verdachte dat op de borst van aangeefster is aangetroffen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, maar dat feit 2 wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft aangeefster omhelsd en haar een kus in haar hals gegeven. Het dossier bevat naast de verklaring van aangeefster geen bewijs voor de vermeende dwang, het binnendringen met de vingers in de vagina en het onverhoeds vastpakken en op het bed gooien van aangeefster. Met de verklaringen van aangeefster moet behoedzaam worden omgegaan, gelet op hoe aangeefster door diverse personen wordt omschreven en gelet op de inconsistenties in haar verklaringen. Ten aanzien van het aangetroffen DNA-spoor van verdachte op de borst van aangeefster geldt dat niet kan worden uitgesloten dat dit via de hals in de kleding is gaan zitten en door verplaatsing op de linkerborst terecht is gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsminimum
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat met de verklaringen van aangeefster behoedzaam moet worden omgegaan. Enerzijds vanwege de verklaring van de ambulant begeleidster van aangeefster (die namens haar aangifte heeft gedaan) waaruit blijkt dat zij twijfels heeft over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en anderzijds omdat de verklaringen van aangeefster op onderdelen inconsistent zijn en niet volledig stroken met wat zij aan anderen heeft verteld. Zo verklaart aangeefster wisselend over welke handelingen op het balkon en in de slaapkamer hebben plaatsgevonden en over de wijze waarop haar borst onder haar kleding is betast. Eerst zegt zij hierover dat verdachte vanaf de onderkant van haar gesloten jas haar borst heeft betast, vervolgens verklaart ze dat hij dit vanaf de bovenkant heeft gedaan. Later vertelt ze dat haar jas open was tijdens het incident. Verder heeft [getuige] verklaard dat aangeefster vlak na haar ontmoeting met verdachte op 9 november 2020 aan haar heeft verteld dat verdachte zijn vingers niet in haar vagina heeft gestopt, terwijl aangeefster tegenover de politie heeft verklaard dat dit wel het geval was.
De rechtbank zal de verklaringen van aangeefster alleen gebruiken voor het bewijs voor zover haar verklaringen worden ondersteund door een ander bewijsmiddel in het dossier.
Steunbewijs?
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vinger(s) in de vagina van aangeefster heeft gebracht, nu aangeefster hier zelf wisselend over heeft verklaard en haar verklaring niet wordt ondersteund door enig ander bewijs.
Voor wat betreft het betasten van de borst van aangeefster door verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het aantreffen van DNA van verdachte in de bemonstering van de borst van aangeefster onvoldoende steun biedt voor de verklaring van aangeefster. Uit het dossier blijkt namelijk onvoldoende op welke plaats op de borst het DNA zich exact bevond, omdat de gehele borst is bemonsterd, en evenmin hoe voorafgaand en bij het bemonsteren is omgegaan met de kleding van aangeefster. Daarbij komt nog dat zowel aangeefster als verdachte verklaren dat zij dichtbij elkaar stonden en op enig moment verdachte aangeefster heeft vastgepakt. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het niet uitgesloten dat het DNA op een andere wijze dan door betasting op de borst van aangeefster terecht kan zijn gekomen, bijvoorbeeld door verplaatsing van DNA van de hals via de kleding van aangeefster of tijdens het vastpakken van aangeefster door verdachte. Ander steunbewijs voor de verklaring van aangeefster ontbreekt. Dit betekent dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de borst van aangeefster heeft betast.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft omhelsd en heeft gezoend in haar hals. In zoverre vindt de verklaring van aangeefster dus wel steun in ander bewijs.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van het zoenen in de hals, zoals bedoeld in artikel 246 Wetboek Van Strafrecht (hierna: Sr). Om hiervan te kunnen spreken moet de dwang van dien aard zijn dat aangeefster zich naar redelijke verwachting hier niet tegen heeft kunnen verzetten, dan wel dat zij in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat zij zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Van dwang is ook sprake als door onverhoeds handelen verzet wordt voorkomen.
De verklaringen van aangeefster en verdachte over het al dan niet toepassen van dwang lopen uiteen. Gelet op de verklaring van aangeefster zou er sprake zijn van dwang die bestond uit het onverhoeds van achteren vastpakken en/of vasthouden van aangeefster en/of het niet stoppen nadat aangeefster had aangegeven dat verdachte moest stoppen en/of het op het bed trachten te duwen van aangeefster, zoals ook ten laste is gelegd.
Verdachte heeft echter verklaard dat hij aangeefster niet onverhoeds van achteren heeft vastgepakt, maar dat ze dicht bij elkaar stonden en dat hij haar toen heeft omhelsd en toen een kus in haar hals heeft gegeven. Verder heeft hij verklaard dat aangeefster haar hoofd vervolgens wegdraaide en dat hijzelf toen afstand nam. Omdat hij toen niet zeker wist of aangeefster de kus niet wilde heeft hij nogmaals geprobeerd haar te zoenen, maar toen zei ze duidelijk “stop” en is hij meteen gestopt. Verdachte heeft ontkend dat hij heeft geprobeerd aangeefster op het bed te duwen. Als van de verklaring van verdachte wordt uitgegaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarbij aangeefster zich naar redelijke verwachting niet kon verzetten of dat door onverhoeds handelen verzet werd voorkomen.
Nu de verklaringen van verdachte en aangeefster onderling tegenstrijdig zijn en ander bewijs voor dwang ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat aangeefster door verdachte is gedwongen om het zoenen in de hals te dulden.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank slechts vaststellen dat verdachte aangeefster in haar hals heeft gezoend, maar niet dat dit onder dwang is gebeurd.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en 2 heeft begaan en zal hem dan ook van die feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 1.500,= voor feit 1 en 2.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2023.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.