ECLI:NL:RBZWB:2023:8378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/02/414894 / KG ZA 23-504
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorg- en contactregeling in kort geding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, met betrekking tot een voorlopige zorg- en contactregeling voor hun minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. van Doorn, vorderde dat de man voorlopig gerechtigd zou zijn tot contact met de kinderen onder begeleiding van een professionele omgangsbegeleider. De man, die de vorderingen betwistte, heeft de kinderen erkend en er is gezamenlijk ouderlijk gezag. De procedure vond plaats met gesloten deuren, gezien de belangen van de minderjarigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2024 zijn beide partijen verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.

De vrouw voerde aan dat er al jarenlang sprake is van alcoholproblematiek bij de man, wat de veiligheid van de kinderen in gevaar zou brengen. De man ontkende deze beschuldigingen en gaf aan dat hij openstaat voor begeleide omgang, hoewel hij dit niet noodzakelijk acht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van de vrouw, gezien het feit dat het contact tussen de man en de kinderen sinds september 2023 volledig is stopgezet. De rechter besloot dat de man voorlopig contact mag hebben met de kinderen, onder begeleiding van een professional, en verzocht de Raad om een onderzoek in te stellen ter voorbereiding van een bodemprocedure die de vrouw aankondigde.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw is verzocht om binnen twee weken een bodemprocedure te starten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/414894 / KG ZA 23-504
1 december 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat: mr. K. van Doorn te Gilze,
tegen
[de man01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vordering geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 4 producties.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 24 november 2024 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof namens mr. K. van Doorn. Tevens is verschenen de man. Verder is verschenen mevrouw [naam01] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vordering te adviseren.
1.4.
[minderjarige01] en [minderjarige02] hebben op 17 november 2023, ieder apart, met een rechter gesproken.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2008;
- [minderjarige02] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 2010.
2.2.
De man heeft [minderjarige01] en [minderjarige02] erkend. Ten aanzien van de minderjarigen is het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister aangetekend.
[minderjarige01] en [minderjarige02] verblijven bij de vrouw.
2.3.
Tussen de man en de minderjarigen is nooit formeel een zorg- en contactregeling vastgelegd. Laatstelijk gaven partijen uitvoering aan een regeling, waarbij [minderjarige01] en [minderjarige02] 3x per maand bij de man verbleven van zaterdag 11.00 uur tot zondag 11.00 uur.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man voorlopig gerechtigd is tot het hebben van contact met [minderjarige01] en [minderjarige02] onder begeleiding van een professionele omgangsbegeleider (waarbij ook het baby-halfbroertje aanwezig zal zijn) en wel zolang als de professional dit nodig acht, een en ander met wijziging van een eventuele geldende contactregeling, althans een dusdanige contactregeling te treffen als de voorzieningenrechter in het belang van de veiligheid van de minderjarigen geraden acht;
II. althans dusdanige (voorlopige) beslissingen te nemen als de voorzieningenrechter in het belang van de minderjarigen geraden acht.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Al jarenlang is er sprake van forse alcoholproblematiek aan de zijde van de man. Er zijn door de jaren heen al veel hulpverleningsinstanties betrokken geweest bij partijen en hun kinderen. Ook vanwege de kindeigen problematiek van [minderjarige02] . De man erkent de problemen die op verschillende vlakken spelen onvoldoende.
De vrouw heeft deze problematiek in het kader van een bodemzaak al eerder onder de aandacht gebracht van de rechtbank. Met intensieve hulpverlening en veel inzet van de vrouw en de kinderen is het contact tussen de man en zijn dochters toen hersteld.
[minderjarige01] en [minderjarige02] gingen vervolgens weer naar de man toe eenmaal per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag 16.30 uur tot zondag (wisselende eindtijd). De kinderen gingen daarna weer met goede zin naar de man toe. Inmiddels is de man een affectieve relatie aangegaan met de ex vrouw van zijn neef. Uit deze relatie is een kind geboren. [minderjarige01] en [minderjarige02] blijven het erg verwarrend vinden, dat de man een affectieve relatie is gaan onderhouden met hun tientallen jaren jongere tante. Op het adres van de huidige partner van de man in [plaats01] vonden de afgelopen periode de contacten tussen de man en zijn dochters plaats. Sinds medio zomer 2023 is de situatie weer geëscaleerd en is er bij de man weer sprake van overmatig alcoholgebruik. Ook is er in het huis van de man en zijn partner sprake van (hard)drugsgebruik. Na de laatste escalatie in het huis van de partner van de man op 8 september 2023 zijn de kinderen daar weggelopen en willen zijn niet meer naar de man. Sindsdien is elke omgang tussen de man en de minderjarigen uitgebleven. Naar de mening van de vrouw is het duidelijk dat [minderjarige01] en [minderjarige02] niet meer veilig bij de man kunnen verblijven. De vrouw vindt het echter wel belangrijk dat er contact plaatsvindt tussen de man en zijn dochters. Ook missen [minderjarige01] en [minderjarige02] hun halfbroertje erg.
3.3.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw. Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan. De man betwist uitdrukkelijk dat [minderjarige01] en [minderjarige02] niet meer veilig bij hem zouden kunnen verblijven en er aan zijn zijde sprake zou zijn van alcohol- en drugsproblematiek en dat hij wapengevaarlijk zou zijn. Volgens de man is hij al zo’n vijftien jaar niet meer met politie en justitie in aanraking geweest en heeft hij zijn leven op orde. Naar de mening van de man spannen de vrouw en de ex van zijn partner allemaal tegen hem samen om hem zwart te maken. De man maakt zich juist zorgen om de opvoedsituatie bij de vrouw.
Afgelopen zomervakantie hebben [minderjarige01] en [minderjarige02] nog een fijne periode bij hem gehad.
Kennelijk staan [minderjarige01] en [minderjarige02] op dit moment niet meer open voor omgang met hem.
Als dat zo is wil de man de kinderen daartoe niet dwingen. De man wil graag contactherstel met [minderjarige01] en [minderjarige02] . Indien daarvoor de inzet van begeleide omgang noodzakelijk is, verklaart de man daaraan zijn medewerking te zullen verlenen, ook al vindt hij dat niet nodig. Ook anderszins verklaart de man open te staan voor hulp die leidt tot contactherstel.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast, nu de zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] geheel stil is komen te liggen.
4.2.
Uit de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat de ouders het allebei belangrijk vinden dat er contact zal zijn tussen de man en de minderjarigen [minderjarige01] en [minderjarige02] . Gelet op haar zorgen verzoekt de vrouw te bepalen dat de man voorlopig gerechtigd is tot het hebben van contact met [minderjarige01] en [minderjarige02] onder begeleiding van een professionele omgangsbegeleider en wel zolang als de professional dit nodig acht, een en ander met wijziging van een eventuele geldende contactregeling. De man vindt begeleide omgangscontacten niet nodig, maar is bereid om in het belang van zijn dochters daaraan mee te werken. Omdat het laatste omgangscontact tussen de man en de minderjarigen dateert van 8 september 2023 en er door partijen over en weer forse zorgen worden geuit over de situatie bij de andere ouder, acht de voorzieningenrechter het op dit moment met de Raad in het belang van [minderjarige01] en [minderjarige02] om middels begeleide omgangscontacten tot contactherstel te komen.
4.3.
De vrouw geeft aan dat er al veel hulp betrokken is geweest en nog betrokken is, waaronder [hulpverlening01] , waar zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] ieder hun eigen vertrouwenspersoon hebben. Ook zijn Veilig Thuis en het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: het CJG) nog betrokken. Volgens de vrouw zou het CJG de benodigde begeleide omgangscontacten tussen de man en de minderjarigen kunnen gaan organiseren op verzoek van partijen. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde geweest of de hulp die nodig is voor het organiseren van de begeleide omgangscontacten ingezet moet worden onder de paraplu van het zogenoemde Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA). De vrouw heeft daartegen bezwaar, omdat de zaak dan uiteindelijk weer terechtkomt bij het CJG, terwijl deze de casus reeds kent. Naar de mening van de vrouw zorg dat voor onnodig tijdverlies. De vrouw geeft er daarom de voorkeur aan dat de begeleide omgang direct wordt ingezet vanuit het CJG in het vrijwillig kader. Gelet echter op de omstandigheid dat er sprake is van al jarenlang bestaande hardnekkige problematiek acht de vrouw het daarnaast noodzakelijk dat de Raad de zaak gelijktijdig in onderzoek zal nemen.
Naar de mening van de Raad kan een onderzoek van de Raad pas aan de orde zijn, indien vrijwillige hulpverlening ontoereikend blijkt om de zaak vlot te kunnen trekken. Daarvan is nog geen sprake. De Raad hecht eraan dat eerst de resultaten van de vrijwillige hulpverlening/ het contactherstel worden afgewacht, bij voorkeur via het UHA. Tot op heden heeft de Raad geen meldingen over de kinderen van partijen ontvangen vanuit de vrijwillige hulpverlening.
Nu het voor een verwijzing naar het UHA noodzakelijk is dat de beide ouders daarmee instemmen, is een dergelijke verwijzing door de rechtbank in dit geval geen optie.
4.4.
De voorzieningenrechter kan niet vaststellen wat binnen de vrijwillige hulpverlening concreet de mogelijkheden zullen gaan zijn voor contactherstel tussen de man en de minderjarigen. Derhalve zal de hierover door de vrouw gedane vordering in algemene zin als na te melden worden toegewezen. Het is dan aan de hulpverlenende instanties om dit in samenspraak met ouders verder vorm te gaan geven.
Overigens verzoekt de vrouw om bij de begeleide omgangscontacten ook het baby-halfbroertje van [minderjarige01] en [minderjarige02] aanwezig te laten zijn. Uit de kindgesprekken is ook naar voren gekomen dat [minderjarige01] en [minderjarige02] graag weer contact zouden willen hebben met hun halfbroertje. De man heeft aangegeven dat hij daaraan wil meewerken, maar dat hij dat niet volledig in eigen hand heeft omdat de baby bij zijn partner woont.
Gelet op dit standpunt en nu de moeder van dit jonge kind niet in deze procedure is betrokken, zal de voorzieningenrechter geen beslissing nemen over de aanwezigheid van het halfbroertje bij de contacten tussen de man en [minderjarige01] en [minderjarige02] . Het is aan partijen om met behulp van de hulpverlening te gaan bekijken wat hierin de mogelijkheden zullen zijn.
4.5.
Nu sprake is van reeds jarenlang bestaande problematiek tussen partijen en er over en weer zorgen worden geuit over de situatie bij de andere ouder is het niet ondenkbaar te veronderstellen dat in deze niet tot een duurzame oplossing zal worden gekomen. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om mee te gaan in het verzoek van de vrouw om de Raad te alvast verzoeken om een onderzoek in te stellen. De man heeft daartegen geen bezwaar. De voorzieningenrechter kan zich daarbij voorstellen dat de Raad niet gelijk start met het verrichten van onderzoek, maar even aankijkt hoe het contactherstel tussen de man en zijn kinderen zich in het vrijwillig kader ontwikkelt.
4.6.
De vrouw heeft aangekondigd op korte termijn een bodemprocedure te zullen gaan opstarten waarin de onderzoeksresultaten dan kunnen worden ingebracht. Deze bodemprocedure zal betrekking hebben op de zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen, alsook op het hoofdverblijf van [minderjarige01] en [minderjarige02] , omdat deze volgens de vrouw nooit formeel is vastgesteld. Aan de Raad wordt verzocht antwoord te geven op de navolgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
De voorzieningenrechter verzoekt de vrouw om de aangekondigde bodemprocedure binnen twee weken na datum van dit vonnis bij deze rechtbank in te dienen en daarbij in een begeleidende brief melding te maken van deze procedure.
4.7.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.8.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de man en de minderjarigen
- [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2008;
- [minderjarige02] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 2010;
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar onder begeleiding van een professionele omgangsbegeleider en wel zolang als de professional dit nodig acht, een en ander met wijziging van een eventuele geldende contactregeling;
5.2.
verklaart die vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verzoekt de Raad om ten behoeve van de door de vrouw te starten bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, welk rapport tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de bodemprocedure dient te worden ingebracht;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.