In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een zorgcentrum. De verzoeker, eigenaar van een appartementsrecht, verzocht om vernietiging van een besluit van de VvE om een zithoekje terug te plaatsen bij de entree van het zorgcentrum. De verzoeker stelde dat de VvE niet bevoegd was om over het gebruik van de entree, dat volgens hem een privé gedeelte is, te beslissen. De VvE voerde aan dat de entree deel uitmaakt van een gemeenschappelijk gedeelte, omdat zij eigenaar is van het appartementsrecht dat het zorgcentrum omvat.
De kantonrechter oordeelde dat de vergadering van de VvE inderdaad niet bevoegd was om een besluit te nemen over het gebruik van het privé gedeelte, aangezien de entree van het zorgcentrum onder het appartementsrecht van de VvE valt. De rechter benadrukte dat besluiten die onbevoegd zijn genomen, nietig zijn op grond van artikel 2:14 BW. Hoewel de verzoeker terecht aanvoerde dat de vergadering niet bevoegd was, kon zijn verzoek tot vernietiging niet worden toegewezen, omdat er geen geldig besluit lag dat vernietigd kon worden. De verzoeker werd in de proceskosten veroordeeld, omdat hij in het ongelijk werd gesteld.
De uitspraak benadrukt de scheiding tussen privé en gemeenschappelijke gedeelten binnen appartementsrechten en de bevoegdheden van de VvE in dit kader. De beslissing van de kantonrechter biedt duidelijkheid over de rol van de VvE bij het nemen van besluiten die betrekking hebben op privé gedeelten, en bevestigt dat dergelijke besluiten nietig zijn als ze buiten de bevoegdheid van de VvE vallen.