Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof handelingen die op 21 juli 2020 zouden hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte zou zijn betrokken bij seksuele handelingen met een dertienjarig meisje.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en zijn verklaring werd als plausibel beschouwd.
Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en verklaarde de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de kosten van de verdachte op nihil vastgesteld.