ECLI:NL:RBZWB:2023:8340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
02-175681-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens seks tegen betaling met een minderjarig meisje, inclusief penetratie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan seks tegen betaling met een minderjarig meisje. De verdachte, geboren in 1996, heeft op 20 juli 2020 meerdere ontuchtige handelingen verricht met de toen dertienjarige [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een immateriële schadevergoeding van 1.000 euro aan het slachtoffer toegewezen.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaring van het slachtoffer de bewezenverklaring van de handelingen onder het vierde gedachtestreepje wettig en overtuigend.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de jonge leeftijd van het slachtoffer en de gevolgen van de handelingen voor het slachtoffer. De verdachte had via internet een afspraak gemaakt met een prostituee, waarbij hij niet bewust op zoek was naar een minderjarig meisje, maar hij had nagelaten zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat het aan de verdachte was om dit risico te ondervangen en dat zijn handelen heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van een jong minderjarig meisje. De rechtbank legde een taakstraf op in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, omdat de wetgeving dit vereist in gevallen van ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/175681-22
vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1996 te [plaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 juli 2020 meerdere ontuchtige handelingen heeft verricht met de (toen) dertienjarige [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 20 juli 2020 schuldig heeft gemaakt aan de handelingen zoals ten laste gelegd onder het vierde gedachtestreepje. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van de overige tenlastegelegde handelingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt partiële vrijspraak voor de onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegde handelingen wegens het ontbreken van voldoende steunbewijs. Het vierde gedachtestreepje kan voor wat betreft de penis in de vagina brengen wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handelingen zoals ten laste gelegd onder het vierde gedachtestreepje, met uitzondering van het brengen en vervolgens op en neer bewegen van de penis in de anus, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Verdachte zal voorts van de onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje tenlastegelegde handelingen worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 juli 2020 te [plaats 2] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en het op en neer bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden op te leggen. Zij is van oordeel dat deze straf passend is gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer] en de ernst van het feit. Ook is deze strafmodaliteit noodzakelijk om in de toekomst potentiële klanten te weren. Bij het bepalen van de strafeis is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het van toepassing zijn van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedenfeiten en hij reeds bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd. Daarnaast dient te worden meegewogen dat verdachte niet willens en wetens op zoek was naar een minderjarige prostituee en dat hij er geen weet van had dat [slachtoffer] mogelijk slachtoffer was van mensenhandel. Gelet op soortgelijke zaken wordt verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf in combinatie met één dag gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met de destijds dertienjarige [slachtoffer] , waarbij penetratie heeft plaatsgevonden. Verdachte was zelf drieëntwintig jaar oud, waardoor sprake was van een groot leeftijdsverschil.
Verdachte heeft via internet een afspraak gemaakt met een prostituee, waarbij in de advertentie werd vermeld dat het ging om een meerderjarige dame. Weliswaar is verdachte dus niet bewust en doelgericht op zoek gegaan naar een minderjarig meisje voor seks, maar hij heeft nagelaten zich te vergewissen van de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer] . Hierdoor heeft verdachte het risico genomen dat hij seks zou hebben met een minderjarig meisje van 13 jaar oud en dat hij aldus strafbaar zou handelen. Het was aan verdachte om dit risico te ondervangen en te voorkomen dat dit heeft kunnen gebeuren. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit heeft nagelaten, omdat hij met zijn handelen heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van een jong minderjarig meisje en daarmee aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Bovendien heeft verdachte met zijn handelen inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] had de mogelijkheid moeten hebben haar seksualiteit op een bij haar leeftijd passende wijze te ontdekken. Het is daarom dat door de wetgever in artikel 245 Sr de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen van twaalf tot zestien jaar uitdrukkelijk is beschermd. Dit omdat zij op seksueel gebied nog niet zijn volgroeid en zij nog niet volledig in staat worden geacht de gevolgen van seksueel contact voldoende te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Zij moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook (juist) op seksueel gebied. Het is mede aan verdachte te wijten dat haar deze mogelijkheid is ontnomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, al dan niet op latere leeftijd, schade kunnen toebrengen aan onder meer de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat dit ook voor [slachtoffer] geldt volgt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding, waaruit blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van onder meer dit feit kampt met (ernstige) psychische problematiek.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte en houdt rekening met het van toepassing zijn van artikel 63 Sr.
De straf
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden gevorderd. Gebruik maken van jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. De rechtbank benadrukt evenwel dat bij het bepalen van de straf beoordeeld moet worden welk verwijt verdachte individueel kan worden gemaakt. Bij jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt die straf in elk geval passend als de verdachte bewust seksuele handelingen met een minderjarige wilde plegen. De rechtbank ziet gelet op de strafoplegging in vergelijkbare zaken en in de hiernavolgende omstandigheden aanleiding om van de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit af te wijken. Uit het onderhavige strafdossier kan niet worden afgeleid dat verdachte doelbewust op zoek gegaan is naar een minderjarig meisje dat jonger was dan 16 jaar. Voorts heeft verdachte achteraf zijn verantwoordelijkheid genomen door direct openheid van zaken te geven. Verdachte heeft spijt betuigd en hij lijkt inzicht te hebben in de gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat, hoe ernstig het bewezenverklaarde ook is, sprake is geweest van één keer seks. Gelet hierop acht zij het opleggen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Om de ernst van het feit te benadrukken en om herhaling in de toekomst te voorkomen zal de rechtbank aan verdachte de maximale taakstraf opleggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Op grond van het bepaalde in artikel 22b Sr is een taakstraf in combinatie met enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf echter niet mogelijk in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gehad, zoals in onderhavige zaak is bewezenverklaard. Daarom zal de rechtbank ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag aan verdachte opleggen.
Alles afwegend zal de rechtbank derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsook een taakstraf van 240 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.118,-. Dit bedrag bestaat uit € 118,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schadevergoeding af. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er onvoldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse materiële schade is toegebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van € 1.000,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2020. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Bij de bepaling van dit bedrag heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de te betalen bedragen aan immateriële schadevergoeding waartoe degenen die verantwoordelijk zijn voor de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] bij vonnissen van heden zijn veroordeeld. De immateriële schade die als gevolg van het onderhavige feit aan [slachtoffer] is toegebracht kan namelijk niet los gezien worden van de immateriële schade die door laatstgenoemden aan haar is toegebracht. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een in totaal aan [slachtoffer] toegebrachte immateriële schade van € 6.000,-.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het totaal gevorderde bedrag van € 5.000,- in de onderhavige strafzaak zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de gevorderde materiële schade af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
€ 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Pellikaan, voorzitter, mr. R. Combee en
mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2023.