In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan seks tegen betaling met een minderjarig meisje. De verdachte, geboren in 1996, heeft op 20 juli 2020 meerdere ontuchtige handelingen verricht met de toen dertienjarige [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een immateriële schadevergoeding van 1.000 euro aan het slachtoffer toegewezen.
De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaring van het slachtoffer de bewezenverklaring van de handelingen onder het vierde gedachtestreepje wettig en overtuigend.
De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de jonge leeftijd van het slachtoffer en de gevolgen van de handelingen voor het slachtoffer. De verdachte had via internet een afspraak gemaakt met een prostituee, waarbij hij niet bewust op zoek was naar een minderjarig meisje, maar hij had nagelaten zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat het aan de verdachte was om dit risico te ondervangen en dat zijn handelen heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van een jong minderjarig meisje. De rechtbank legde een taakstraf op in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, omdat de wetgeving dit vereist in gevallen van ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.