Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juli 2020 meerdere ontuchtige handelingen heeft verricht met een dertienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van seks tegen betaling met het minderjarige slachtoffer, waarbij penetratie heeft plaatsgevonden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaring van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde handelingen.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek en het feit dat hij na het delict niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, dat kampt met psychische problemen als gevolg van de ontuchtige handelingen.
De benadeelde partij vorderde een schadevergoeding van € 5.118,-, maar de rechtbank wees het deel van de vordering dat betrekking had op materiële schade af. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende verband was tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de gevorderde materiële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat het CJIB de inning van de schadevergoeding kan verzorgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 1 december 2023.