ECLI:NL:RBZWB:2023:8337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
02-175456-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seks tegen betaling met een minderjarig meisje, waarbij penetratie heeft plaatsgevonden

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan seks tegen betaling met een minderjarig meisje. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het verrichten van ontuchtige handelingen met een dertienjarig meisje op 22 juli 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de handelingen zoals ten laste gelegd, met uitzondering van enkele punten waar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De voorwaardelijke gevangenisstraf was hoger dan die van andere veroordeelde klanten, omdat de verdachte onvoldoende rekenschap had gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding van 1.000 euro aan het slachtoffer, dat psychische problemen ondervond als gevolg van de feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak om de bescherming van minderjarigen te waarborgen. De verdachte had niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de leeftijd van het slachtoffer, wat leidde tot de verwerping van zijn beroep op afwezigheid van alle schuld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/175456-22
vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1982 te [plaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. S.C. Kanhai, advocaat te Almere

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 juli 2020 meerdere ontuchtige handelingen heeft verricht met de (toen) dertienjarige [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handelingen zoals ten laste gelegd onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje. Voor de onder het tweede gedachtestreepje genoemde handeling is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat zij verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handelingen zoals ten laste gelegd onder het eerste, derde en vierde gedachtestreepje. Verdachte zal van de overige tenlastegelegde handelingen worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 juli 2020 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het strelen van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] en het zich door die [slachtoffer] laten pijpen en
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en het op en neer bewegen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer] en heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Ter onderbouwing is het volgende aangevoerd. Ten eerste heeft verdachte gereageerd op een advertentie op [website] , waarbij in de geadverteerde tekst duidelijk werd aangegeven dat de dame in kwestie meerderjarig was. Ten tweede heeft verdachte voorafgaand aan de afspraak aan haar gevraagd om te videobellen, maar dit werd geweigerd. Als alternatief werd een foto gestuurd, die overeenkwam met de foto in de advertentie. Ten derde heeft verdachte op de locatie naar haar identiteitsbewijs gevraagd, maar dit werd door [slachtoffer] geweigerd. Ten vierde heeft verdachte op geen enkel moment getwijfeld of zij wel meerderjarig was. Dit was voor verdachte overduidelijk onder andere vanwege haar volwassen uiterlijk en lichaam. Verdachte heeft zich dan ook voldoende ingespannen om zekerheid te krijgen over de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer] en heeft onderzoek gedaan. Verdachte kan een geslaagd beroep doen op afwezigheid van alle schuld, aldus de verdediging.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De minderjarige leeftijd is een geobjectiveerd bestanddeel. Daarbij komt dat het voor verdachte evident had moeten zijn dat het niet ging om een vergunde locatie (zoals clubs of raamprostitutie), waardoor extra oplettendheid ten aanzien van de leeftijd was geboden. Verdachte heeft weliswaar gevraagd naar het identiteitsbewijs van [slachtoffer] , maar hij heeft deze niet gezien waardoor hij het risico heeft genomen dat [slachtoffer] minderjarig was. Verdachte heeft door te vertrouwen op de mededeling in de advertentie op [website] en van [slachtoffer] dat zij meerderjarig was, niet voldaan aan de op hem rustende zware onderzoeksplicht ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer] . Verdachte komt dan ook geen beroep op afwezigheid van alle schuld toe.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen in artikel 245 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voldoende is dat komt vast te staan dat de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. Het is voor een bewezenverklaring dus niet van belang of de verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was. De bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen staat immers centraal in artikel 245 Sr. Dit betekent dat verdachte een zeer verstrekkende onderzoeksplicht heeft om achter de (werkelijke) leeftijd van het slachtoffer te komen om een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld te kunnen doen. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft een dergelijk beroep dan ook slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kans van slagen. In dat geval is noodzakelijk dat gesproken kan worden van het volledig ontbreken van verwijtbare onwetendheid bij de verdachte over de ware leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van voornoemde uitzonderlijke situatie waarin het beroep op afwezigheid van alle schuld kan slagen. Zij overweegt daartoe dat het op de weg van verdachte had gelegen om meer onderzoek te verrichten naar de werkelijke leeftijd van [slachtoffer] , daar waar hij ervoor gekozen heeft om seks te hebben met een dame die hij niet kende en hij niet naar een vergund prostitutiegebied is gegaan. Dit geldt te meer nu uit de chatberichten tussen verdachte en (de telefoon van) [slachtoffer] blijkt dat hij zelf vond dat ze er jonger uitzag dan eenentwintig jaar en hij het ook had geloofd als zij zeventien of achttien jaar zou zijn. Hieruit blijkt dat bij verdachte al twijfels aanwezig waren over de leeftijd van [slachtoffer] . Verder heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan de afspraak aan [slachtoffer] heeft gevraagd om te videobellen, maar dat zij dit weigerde. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij enkel wilde videobellen ter verificatie van de persoon die op de advertentiefoto stond en voor zijn eigen veiligheid. Het videobellen deed verdachte dus niet om de meerderjarigheid van [slachtoffer] vast te stellen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij op locatie (uiteindelijk) heeft gevraagd naar het identiteitsbewijs van [slachtoffer] , maar dat zij dit niet wilde tonen. Verdachte heeft deze weigeringen kennelijk niet opgevat als waarschuwingen voor haar minderjarigheid. Tot slot acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat uiterlijke kenmerken nooit absolute zekerheid omtrent een leeftijd kunnen verschaffen. Nu niet is gebleken dat verdachte zich voldoende heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van [slachtoffer] en aldus genoegen nam met de door [slachtoffer] zelf genoemde meerderjarigheid, heeft verdachte niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Zij is van oordeel dat deze straf passend is gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer] en de ernst van het feit. Ook is deze strafmodaliteit noodzakelijk om in de toekomst potentiële klanten te weren. Bij het bepalen van de strafeis is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat hij een stabiel leven leidt en een vaste baan en een eigen woning heeft. Ook heeft verdachte co-ouderschap en draagt dus zorg voor de opvoeding van zijn zoontje. Daarnaast is sprake van tijdsverloop. Zij verzoekt primair aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met oplegging van artikel 9a Sr. Subsidiair wordt verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, al dan niet in combinatie met een taakstraf of een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met de destijds dertienjarige [slachtoffer] , waarbij hij onder meer zijn penis in de vagina en mond van [slachtoffer] heeft gebracht. Verdachte was zelf zevenendertig jaar oud, waardoor sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil.
Verdachte heeft via internet een afspraak gemaakt met een prostituee, waarbij in de advertentie werd vermeld dat het ging om een meerderjarige dame. Weliswaar is verdachte dus niet bewust en doelgericht op zoek gegaan naar een minderjarig meisje voor seks, maar hij heeft nagelaten om zich te vergewissen van de daadwerkelijke leeftijd van [slachtoffer] . Hierdoor heeft verdachte het risico genomen dat hij seks zou hebben met een minderjarig meisje van 13 jaar oud en hij aldus strafbaar zou handelen. Het was aan verdachte om dit risico te ondervangen en te voorkomen dat dit heeft kunnen gebeuren, te meer nu verdachte al twijfels had over haar daadwerkelijke leeftijd. De rechtbank rekent dit verdachte aan, omdat hij met zijn handelen heeft bijgedragen aan de seksuele uitbuiting van een jong minderjarig meisje en daarmee aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Bovendien heeft verdachte met zijn handelen inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] had de mogelijkheid moeten hebben haar seksualiteit op een bij haar leeftijd passende wijze te ontdekken. Het is daarom dat door de wetgever in artikel 245 Sr de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen van twaalf tot zestien jaar uitdrukkelijk is beschermd. Dit omdat zij op seksueel gebied nog niet zijn volgroeid en zij nog niet volledig in staat worden geacht de gevolgen van seksueel contact voldoende te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Zij moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook (juist) op seksueel gebied. Het is mede aan verdachte te wijten dat haar deze mogelijkheid is ontnomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten, al dan niet op latere leeftijd, schade kunnen toebrengen aan onder meer de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat dit ook voor [slachtoffer] geldt volgt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding, waaruit blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van onder meer dit feit kampt met (ernstige) psychische problematiek.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 5 oktober 2023 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt onder meer naar voren dat door verdachte vrijwel alle leefgebieden als stabiel worden omschreven, zoals de praktische leefgebieden en het ontbreken van problematisch middelengebruik. Verdachte heeft in het verleden spanningen gehad in zijn toenmalige partnerrelaties. Hierbij is door de reclassering de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek gesignaleerd, waarvoor verdachte naar eigen zeggen hulp heeft gezocht. Bij verdachte is vervolgens de diagnose ADD gesteld. De voorgeschreven medicatie en handvatten vanuit de hulpverlening hebben vanaf 2021 tot meer stabiliteit geleid. Hoewel schaamte en spijt betreffende zijn (onbewust) delictgedrag oprecht over komen en ook de gevolgen van zijn gedrag impact op hem lijken te hebben, doet verdachte nog steeds een beroep op de service van escorts. Zijn seksuele behoeften lijken groter te zijn dan zijn angst om opnieuw in soortgelijke situaties terecht te komen. Desalniettemin ziet de reclassering voor nu geen aanwijzingen voor problemen met betrekking tot seksueel deviant gedrag. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat waardoor de reclassering geen toezicht of bijzondere voorwaarden nodig acht.
De straf
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden gevorderd, waarvan negen maanden onvoorwaardelijk. Gebruik maken van jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. De rechtbank benadrukt evenwel dat bij het bepalen van de straf beoordeeld moet worden welk verwijt verdachte individueel kan worden gemaakt. Bij jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt die straf in elk geval passend als de verdachte bewust seksuele handelingen met een minderjarige wilde plegen. De rechtbank ziet gelet op de strafoplegging in vergelijkbare zaken en de hiernavolgende omstandigheden aanleiding om van de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit af te wijken. Uit het onderhavige strafdossier kan niet worden afgeleid dat verdachte doelbewust op zoek gegaan is naar een minderjarig meisje dat jonger was dan 16 jaar. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat, hoe ernstig het bewezenverklaarde ook is, sprake is geweest van één keer seks. Gelet hierop acht zij het opleggen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Om de ernst van het feit te benadrukken en om herhaling in de toekomst te voorkomen zal de rechtbank aan verdachte de maximale taakstraf opleggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf is hoger dan die aan de andere veroordeelde klanten in dit onderzoek bij vonnissen van heden is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat dit nodig is, omdat verdachte onvoldoende rekenschap heeft gegeven zich bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . De rechtbank heeft dan ook zorgen of bij verdachte de ernst van zijn handelen is doorgedrongen en of hij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat hij in de toekomst anders moet handelen om te voorkomen dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan een dergelijk feit, te meer nu hij nog steeds een beroep doet op de diensten van escorts.
Op grond van het bepaalde in artikel 22b Sr is een taakstraf in combinatie met enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf echter niet mogelijk in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gehad, zoals in onderhavige zaak is bewezenverklaard. Daarom zal de rechtbank ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag aan verdachte opleggen.
Alles afwegend zal de rechtbank derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsook een taakstraf van 240 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.118,-. Dit bedrag bestaat uit € 118,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schadevergoeding af. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er onvoldoende verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse materiële schade is toegebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats is. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van € 1.000,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2020. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Bij de bepaling van dit bedrag heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de te betalen bedragen aan immateriële schadevergoeding waartoe degenen die verantwoordelijk zijn voor de seksuele uitbuiting van [slachtoffer] bij vonnissen van heden zijn veroordeeld. De immateriële schade die als gevolg van het onderhavige feit aan [slachtoffer] is toegebracht kan namelijk niet los gezien worden van de immateriële schade die door laatstgenoemden aan haar is toegebracht. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een in totaal aan [slachtoffer] toegebrachte immateriële schade van € 6.000,-.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het totaal gevorderde bedrag van € 5.000,- in de onderhavige strafzaak zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de gevorderde materiële schade af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
€ 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. M. Pellikaan en
mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2023.