Uitspraak
[rechthebbende],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert [eiser] B.V. nabetaling van een bedrag van € 5.046,85 van [gedaagde], voormalig bewindvoerder van [rechthebbende]. De vordering is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, omdat de nabetaling van het UWV, die aan [rechthebbende] toekwam, niet is doorgestort naar de nieuwe bewindvoerder, [eiser]. De procedure begon met een tussenvonnis op 26 april 2023 en de mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de nabetaling op 29 oktober 2021 heeft plaatsgevonden, nadat [gedaagde] was ontslagen als bewindvoerder. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de nabetaling had moeten overmaken naar de nieuwe beheerrekening van [rechthebbende]. [gedaagde] voerde verweer door te stellen dat de nabetaling betrekking had op de periode waarin zij nog bewindvoerder was en dat zij geen verantwoording hoefde af te leggen. Dit verweer werd door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, inclusief de wettelijke rente, maar de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat niet kon worden aangetoond dat [eiser] een vereiste brief had gestuurd. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.220,28 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 29 november 2023.