ECLI:NL:RBZWB:2023:8328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
10305483 CV EXPL 23-246 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nabetaling door UWV aan voormalig bewindvoerder, ongerechtvaardigde verrijking

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert [eiser] B.V. nabetaling van een bedrag van € 5.046,85 van [gedaagde], voormalig bewindvoerder van [rechthebbende]. De vordering is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, omdat de nabetaling van het UWV, die aan [rechthebbende] toekwam, niet is doorgestort naar de nieuwe bewindvoerder, [eiser]. De procedure begon met een tussenvonnis op 26 april 2023 en de mondelinge behandeling vond plaats op 1 november 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de nabetaling op 29 oktober 2021 heeft plaatsgevonden, nadat [gedaagde] was ontslagen als bewindvoerder. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de nabetaling had moeten overmaken naar de nieuwe beheerrekening van [rechthebbende]. [gedaagde] voerde verweer door te stellen dat de nabetaling betrekking had op de periode waarin zij nog bewindvoerder was en dat zij geen verantwoording hoefde af te leggen. Dit verweer werd door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, inclusief de wettelijke rente, maar de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat niet kon worden aangetoond dat [eiser] een vereiste brief had gestuurd. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.220,28 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 29 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10305483 \ CV EXPL 23-246
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE GOEDEREN VAN
[rechthebbende],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. van der Veer,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] (België),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.G.J.E. Lut.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de aanvullende productie 11 van [eiser] ;
- de aanvullende productie 12 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 1 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 19 september 2014 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de heer [rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1993 (hierna: [rechthebbende] ). [gedaagde] is benoemd tot zijn bewindvoerder.
2.2.
Bij beschikking van de kantonrechter te Bergen op Zoom van 5 oktober 2021 is [gedaagde] met ingang van 16 oktober 2021 ontslagen als bewindvoerder (hierna: de beschikking van 5 oktober 2021). [eiser] is benoemd tot de nieuwe bewindvoerder van [rechthebbende] .
2.3.
Op 29 oktober 2021 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) een (na)betaling aan [rechthebbende] gedaan van € 5.509,22 (netto) uit hoofde van zijn Wajong-uitkering over de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 oktober 2021 (hierna: de nabetaling). De nabetaling is gedaan op de bankrekening met [rekeningnummer] ten name van [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 5.046,85, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 juni 2022 en € 759,08 aan buitengerechtelijke incassokosten. Ook vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure (inclusief de nakosten).
3.2.
Aan haar vordering legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat de nabetaling is gedaan na het ontslag van [gedaagde] als bewindvoerder. De nabetaling komt aan [rechthebbende] toe. Door de nabetaling niet door te storten naar de (nieuwe) beheerrekening van [rechthebbende] , heeft [gedaagde] zich ongerechtvaardigd verrijkt. Omdat [gedaagde] in de periode na haar ontslag als bewindvoerder een aantal kosten voor [rechthebbende] heeft voorgeschoten, die voor vergoeding in aanmerking komen, heeft [eiser] een bedrag van € 462,37 op haar vordering in mindering gebracht.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Primair voert zij aan dat zij niet gehouden is de nabetaling door te storten naar [eiser] , omdat de nabetaling (grotendeels) betrekking heeft op de periode waarin zij de bewindvoerder van [rechthebbende] was. In de beschikking van 5 oktober 2021 is bepaald dat zij over die periode geen (eind)rekening en verantwoording hoeft af te leggen. Voor zover het primaire verweer niet zou slagen, beroept [gedaagde] zich subsidiair op verrekening. Daartoe stelt zij dat zij zowel voor als na haar ontslag als bewindvoerder diverse kosten voor [rechthebbende] heeft voorgeschoten. Deze kosten overstijgen de nabetaling en daarom is zij niets (meer) verschuldigd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
[gedaagde] is woonachtig in België, zodat de vordering een internationaal karakter heeft. Daarom dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Omdat de ongerechtvaardigde verrijking (de nabetaling door UWV) zich in Nederland heeft voorgedaan (op een Nederlandse bankrekening), is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 2 van de Brussel I bis-Verordening bevoegd van dit geschil kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.2.
De vraag welk recht van toepassing is, dient te worden beantwoord aan de hand van de Rome II Verordening. Op grond van artikel 10 lid 3 van de Rome II Verordening, geldt dat Nederlands recht van toepassing is, omdat de ongerechtvaardigde verrijking zich in Nederland heeft voorgedaan.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.3.
[eiser] heeft haar vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 lid 1 BW. [eiser] stelt dat [gedaagde] zich heeft verrijkt door de nabetaling, die aan [rechthebbende] toekomt, voor zichzelf te behouden.
4.4.
Daartegen voert [gedaagde] primair het verweer dat de nabetaling ziet op de periode van 1 juni tot en met 31 oktober 2021. In deze periode was [gedaagde] – in elk geval tot 16 oktober 2021 – nog de bewindvoerder van [rechthebbende] . Aangezien in de beschikking van 5 oktober 2021 is bepaald dat [gedaagde] over die periode geen (eind)rekening en verantwoording hoeft af te leggen, meent zij dat zij niet gehouden is de nabetaling over te maken naar de (nieuwe) beheerrekening van [rechthebbende] . Dat verweer slaagt niet. De kantonrechter overweegt dat– ongeacht op welke periode de nabetaling betrekking heeft – de nabetaling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2021. Op dat moment was [gedaagde] niet (meer) de bewindvoerder van [rechthebbende] . Op [gedaagde] rust (als voormalig bewindvoerder) de plicht het (resterende) vermogen van [rechthebbende] over te dragen aan de nieuwe bewindvoerder ( [eiser] ). [gedaagde] had daarom de nabetaling op de nieuwe beheerrekening van [rechthebbende] moeten storten.
4.5.
Ook het subsidiaire verweer van [gedaagde] slaagt niet. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op verrekening. Daartoe stelt zij dat UWV enige tijd voor het ontslag van [gedaagde] als bewindvoerder van [rechthebbende] , de betalingen uit hoofde van de Wajong-uitkering van [rechthebbende] heeft gestopt. [gedaagde] moest daarom bepaalde kosten voor [rechthebbende] vanuit haar eigen vermogen voorschieten. Dat heeft zij ook na haar ontslag als bewindvoerder gedaan. Daarnaast stelt zij (namens [rechthebbende] ) geld te hebben geleend van mevrouw [naam ] om (onder andere) uitstapjes te bekostigen. Ter onderbouwing van de (voorgeschoten) kosten heeft [gedaagde] bankafschriften overlegd van de bankrekening met [rekeningnummer] . Deze bankrekening gebruikte [gedaagde] om het vermogen van [rechthebbende] te beheren. De kantonrechter overweegt dat deze bankafschriften veel onduidelijkheden bevatten. Zo blijkt daaruit niet dat [gedaagde] en/of mevrouw [naam ] bedragen hebben bijgestort op deze rekening. Ook zijn bepaalde bedragen weggelaten en kan niet met zekerheid worden gezegd dat alle betalingen zijn gedaan ten behoeve van [rechthebbende] . Gelet op deze onduidelijkheden en de gemotiveerde betwisting van de kosten door [eiser] , kan de gegrondheid van het verrekeningsverweer van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om onder toepassing van artikel 6:136 BW aan het door [gedaagde] gedane beroep op verrekening voorbij te gaan. Bij die beslissing is meegewogen dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op dit punt een tegenvordering in te stellen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de door [eiser] gevorderde hoofdsom van € 5.046,85 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.7.
Tegen de door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 8 juni 2022 is door [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen als gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiser] vordert daarnaast € 759,08 aan buitengerechtelijke incassokosten. Om aanspraak te kunnen maken op de buitengerechtelijke incassokosten, moet blijken dat [eiser] [gedaagde] een brief heeft gestuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. [eiser] heeft in de dagvaarding weliswaar naar deze brief verwezen als productie 10, maar [eiser] heeft nagelaten deze productie te overleggen. Omdat (dus) niet vast staat dat [eiser] een brief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] heeft gestuurd, zullen de buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
342,28
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
660,00
132,00
(2,00 punten × tarief € 330,00)
Totaal
1.220,28
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.046,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 juni 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.220,28, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.