ECLI:NL:RBZWB:2023:8327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/02/407366 / HA ZA 23-129 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomsten en terugbetaling van bedragen in een geschil tussen een trichologist en een cosmeticalaboratorium

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023, zijn [naam 1] en [bedrijf 1] (eiseressen) in een civiele procedure verwikkeld met [bedrijf 3] (gedaagde). De zaak betreft de ontbinding van overeenkomsten die zijn gesloten tussen de partijen voor de ontwikkeling van Private Label cosmetica. Eiseressen stellen dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, waardoor zij genoodzaakt waren de overeenkomsten te ontbinden en terugbetaling van reeds betaalde bedragen te eisen. Gedaagde betwist dat er een overeenkomst is gesloten en stelt dat zij haar verplichtingen wel is nagekomen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde in verzuim is geraakt door het niet verstrekken van een ingrediëntenlijst, wat essentieel was voor de ontwikkeling van de producten. Hierdoor is de ontbinding van de overeenkomst rechtsgeldig en is gedaagde verplicht om de betaalde bedragen terug te betalen. Daarnaast zijn de vorderingen van gedaagde in reconventie afgewezen, en zijn de gelegde beslagen opgeheven. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/407366 / HA ZA 23-129
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van

1.[naam 1] ,

wonende te [plaats 1] , Verenigde Arabische Emiraten,
2. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten
[bedrijf 1] LLC,
gevestigd te [plaats 2] , Verenigde Arabische Emiraten,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. O. Zaïr te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Kortekaas te Breda.
Eiseressen in conventie, verweersters in reconventie, zullen hierna gezamenlijk [naam 1] c.s. en afzonderlijk [naam 1] en [bedrijf 1] worden genoemd. Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, zal hierna [bedrijf 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 mei 2023
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 15 t/m 18
  • het B3 formulier van [bedrijf 3] met producties 53 en 54
  • het B3 formulier van [bedrijf 3] met productie 55
  • productie 12 van [naam 1] c.s.
  • productie 52 van [bedrijf 3]
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 13 oktober 2023 en de bij die gelegenheid door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] is een trichologist. Zij is in 2021 gestart met haar eigen cosmeticalijn. Zij heeft zelf producten (haaroliën) ontwikkeld en deze verkocht. Dat ging boven verwachting goed, waardoor zij een budget had om ook andere haarproducten zoals een shampoo en conditioner te (laten) ontwikkelen.
2.2.
[bedrijf 3] is een fabriek en cosmeticalaboratorium voor private label cosmetica.
Zij biedt haar klanten alle processen onder één dak aan: van productontwikkeling tot mengen, mixen, assembleren, afvullen, sluiten en etiketteren. Zowel voor kleine als voor grote bedrijven biedt [bedrijf 3] mogelijkheden aan om een eigen cosmetica merk te ontwikkelen. Om beide doelgroepen even goed te bedienen heeft [bedrijf 3] twee programma’s ontwikkeld voor het succesvol lanceren van cosmetica en homecare producten, te weten het White Label en het Private Label. Het White Label betreft kant en klare producten met een eigen logo en eigen huisstijl, voor afname van kleine aantallen met hoge kwaliteit. Het Private Label betreft gepersonaliseerde producten vanaf 200 stuks, waarbij een geheel nieuw product wordt geproduceerd, geheel afgestemd op de wensen van de klant.
2.3.
Op 11 december 2021 is door [bedrijf 3] aan [naam 1] een offerte uitgebracht voor een bedrag van € 99.915,76.
2.4.
Op 16 december 2021 is door [bedrijf 3] aan [naam 1] een orderbevestiging gestuurd voor een bedrag van € 121.000,00.
2.5.
Op 20 december 2021 heeft [bedrijf 3] een factuur aan [naam 1] gestuurd voor een bedrag van € 99.999,54.
2.6.
[naam 1] heeft op 20 december 2021 een bedrag van € 50.000,00 en op 24 december 2021 een bedrag van € 49.999,54, dus in totaal € 99.999,54 aan [bedrijf 3] betaald.
2.7.
Partijen zijn vervolgens gestart met de ontwikkeling van Private Label producten door [bedrijf 3] voor [naam 1] . Daarbij had [bedrijf 3] contact met [naam 1] en/of haar partner (hierna: [naam 2] ).
2.8.
[naam 1] heeft in 2022 [bedrijf 1] opgericht.
2.9.
[bedrijf 3] heeft aan [bedrijf 1] een factuur van 13 september 2022 gestuurd voor een bedrag van € 25.575,00 betreffende ‘een spoedorder documentatie’. Deze opdracht zag op de bestaande producten (haaroliën) van [naam 1] .
2.10.
Deze factuur is door [bedrijf 1] op 15 september 2022 betaald.
2.11.
Op of rond 23 december 2022 heeft tussen [bedrijf 3] en [naam 2] een gesprek plaatsgevonden. Bij e-mail van 23 december 2022 heeft [bedrijf 3] aan [naam 2] een samenvatting van het gesprek gestuurd. Daarin staat het volgende vermeld.
‘Goed dat we elkaar hebben gesproken, hier even samenvattend wat we hebben besproken zoals je aangaf is [naam 1] zwanger waardoor er veel emotie is in communicatie. (..)
Ik had begrepen dat je met investeerders ging spreken omdat zij willen investeren in jullie merk. Omdat ze graag zaken goed geregeld zien heb je overlegd en besproken dat je een PIF inzage wilt geven aan deze partij. Wij hebben opdracht gekregen voor CPNP en PIF voor de formules en grondstoffen die jullie hebben aangeleverd. Een meest voor komende situatie is dat wij dit doen voor onze eigen formules, hiervoor hebben wij veelal direct toegang tot documentatie omdat wij hier veel aandacht aan geven. Ook doen wij R&D voor andere fabrieken of internationale merken, in dit geval levert de opdrachtgever alle materiaal (zie onderstaande lijst) en kunnen wij synergetisch het rapport maken. Nu hebben we meer tijd geïnvesteerd dan gebruikelijk of voorzien dit komt samengevat door incomplete stukken. , frustratie van jullie zijde maar samengevat leveren jullie laten ons maar wachten en leveren niet de gevraagde input maar er komen steeds vragen bij.. Om dit duidelijk in beeld te krijgen wie wat en moet doen zou ik een actie lijst maken.
[naam 2] / [naam 1] actie:

Leveren documentatie grondstoffen

Etiketten (digitaal) die voldoen aan wettelijke eisen
Antwoord op vraag; Cpnp met safraan opleveren?
Antwoord op vraag ; Olie samples met safraan opleveren?
Wat wil je met de opdracht voor glas/pipetten 50/100ml en de ontvangen samples hiervoor?
Wanneer we dit ontvangen kunnen we PIF afronden
Wanneer we dit niet ontvangen zijn we enkele opties;
4.
We leveren het aan zonder complete documentatie
5.
Je geeft ons opdracht voor het verzamelen van documentatie (reeds eerder voorgesteld)
Je wilde een milestone afstemmen zullen we afspreken dat wanneer wij de documenten niet voor 10 januari ontvangen en geen opdracht krijgen om de missende certificaten op te vragen en verzorgen dat we dan binnen redelijke termijn van 4 weken alle PIF opleveren?
(…)’
2.12.
Bij brief van 16 januari 2023 hebben [naam 1] en [bedrijf 1] [bedrijf 3] gesommeerd om binnen 14 dagen aan haar verplichtingen te voldoen en [bedrijf 3] aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden.
2.13.
Bij brief van 20 februari 2023 hebben [naam 1] en [bedrijf 1] de overeenkomsten met [bedrijf 3] ontbonden. In die brief is [bedrijf 3] ook gesommeerd de betaalde bedragen aan [naam 1] c.s. terug te betalen.
2.14.
Op 21 februari 2023 hebben [naam 1] en [bedrijf 1] ten laste van [bedrijf 3] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder [naam 3] , [bedrijf 4] BV en ING Bank NV.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[naam 1] c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten rechtsgeldig zijn ontbonden per 20 februari 2023, dan wel een andere datum, dan wel deze te ontbinden en te verklaren voor recht dat [bedrijf 3] gehouden is tot ongedaanmaking van de reeds door [naam 1] c.s. verrichtte prestaties;
II. [bedrijf 3] te veroordelen om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 99.999,54 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 16 januari 2023, althans vanaf de dag waarop deze dagvaarding is betekend, tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
III. [bedrijf 3] te veroordelen om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 1.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag;
IV. [bedrijf 3] te veroordelen om aan [bedrijf 1] te betalen een bedrag van € 25.575,00 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 16 januari 2023, althans vanaf de dag waarop deze dagvaarding is betekend, tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
V. [bedrijf 3] te veroordelen om aan [bedrijf 1] te betalen een bedrag van € 1.030,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag;
VI. [bedrijf 3] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de kosten van de gelegde beslagen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis;
VII. [bedrijf 3] te veroordelen in de nakosten van deze procedure te begroten op een bedrag van € 163,00 en indien betekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met een bedrag van € 85,00, dan wel te begroten op respectievelijk € 255,00 en € 340,00 voor zover [bedrijf 3] tevens een reconventionele vordering mocht instellen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te dezen te wijzen vonnis.
3.2.
[naam 1] c.s. stelt dat er tussen [naam 1] en [bedrijf 3] een overeenkomst is gesloten op grond van de offerte van [bedrijf 3] van 11 december 2021 waarbij [bedrijf 3] haar- en verzorgingsproducten voor [naam 1] zou samenstellen en leveren en ‘aanverwante’ diensten zou verrichten ten behoeve van het in de markt brengen van deze producten, zoals multimedia video’s en marketingcampagnes.
[naam 1] c.s. stelt dat er tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] een overeenkomst is gesloten waarbij [bedrijf 3] op kortst mogelijke termijn documentatie (PIF en CPNP-registratie) zou aanleveren die voor de producten van [naam 1] nodig zijn om deze op de markt te kunnen brengen.
[naam 1] c.s. stelt dat [bedrijf 3] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit deze beide overeenkomsten, ook na sommatie. [naam 1] c.s. was dan ook gerechtigd de beide overeenkomsten te ontbinden, zodat [bedrijf 3] is gehouden de reeds betaalde bedragen van € 99.999,54 en € 25.575,00 terug te betalen.
3.3.
[bedrijf 3] betwist dat tussen haar en [naam 1] een overeenkomst op grond van de offerte van 11 december 2021 is gesloten. Over deze offerte is volgens [bedrijf 3] nooit overeenstemming bereikt. [bedrijf 3] voert aan dat zij en [naam 1] een Research and Development (hierna: R&D) traject zijn overeengekomen. ‘Aanverwante’ diensten zoals vermeld op de offerte van 11 december 2021 zijn niet overeengekomen. Ter onderbouwing van haar verweer beroept [bedrijf 3] zich op de door haar als productie 3 overgelegde e-mail van 16 december 2021 met de bijgevoegde opdrachtbevestiging en de factuur van 20 december 2021 van € 99.999,54. [bedrijf 3] voert aan dat zij het overeengekomen R&D traject is nagekomen. Er heeft een tijdige oplevering van samples van verschillende haar- en verzorgingsproducten plaatsgevonden. Voor zover samples niet daadwerkelijk in productie zijn gegaan – en of verder zijn doorontwikkeld – is dit slechts en alleen te wijten aan het feit dat [naam 1] niet of niet tijdig heeft gecommuniceerd over de wijze waarop zij aanpassing wenste van de samples. [bedrijf 3] beroept zich op schuldeisersverzuim. [bedrijf 3] voert aan dat ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is en dat zij niet in verzuim is.
[bedrijf 3] betwist dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met [bedrijf 1] . [bedrijf 3] voert aan dat zij de van [bedrijf 1] benodigde informatie, zoals het label van de oliën, voor het opmaken van een PIF en registratie in het CPNP niet heeft ontvangen zodat de opdracht niet kon worden afgerond. [bedrijf 3] heeft op basis van de haar wel bekende gegevens de CPNP geleverd. [bedrijf 3] beroept zich op schuldeisersverzuim. [bedrijf 3] voert aan dat ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is en dat zij niet in verzuim is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[bedrijf 3] vordert bij vonnis, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [bedrijf 3] in de uitvoering van de overeenkomsten met [naam 1] c.s. niet tekort is geschoten en dat de buitengerechtelijke ontbinding per 20 februari 2023, dan wel een andere datum, niet gerechtvaardigd was;
2. de gelegde beslagen op te heffen binnen twee werkdagen na het in deze te wijzen vonnis, onder verbeurte van een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat [naam 1] c.s. geen gehoor geeft aan de uitvoering van het vonnis;
3. [naam 1] c.s. te veroordelen tot het vergoeden van de schade die [bedrijf 3] heeft geleden als gevolg van de gelegde beslagen, nader op te maken bij staat;
4. indien en voorzover in rechte zou komen vast te staan dat [bedrijf 3] in de uitvoering van de overeenkomsten met [naam 1] wel tekort zou zijn geschoten en de buitengerechtelijke ontbinding per 20 februari 2023, dan wel een andere datum, wel gerechtvaardigd was, [naam 1] gehouden is op grond van het vergoeden van de schade door [bedrijf 3] geleden, danwel op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [naam 1] , een bedrag ad € 99.999,54, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
5. indien en voorzover in rechte zou komen vast te staan dat [bedrijf 3] in de uitvoering van de overeenkomsten met [bedrijf 1] wel tekort zou zijn geschoten en de buitengerechtelijke ontbinding per 20 februari 2023, dan wel een andere datum, wel gerechtvaardigd was, [bedrijf 1] gehouden is op grond van het vergoeden van de schade door [bedrijf 3] geleden, danwel op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [bedrijf 1] , een bedrag ad € 26.250,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan [bedrijf 3] te betalen;
6. [naam 1] c.s. te veroordelen tot het vergoeden van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.6.
[bedrijf 3] legt aan haar vorderingen dezelfde stellingen ten grondslag als aan haar verweer in conventie. [bedrijf 3] stelt verder dat de gelegde beslagen zonder enige deugdelijke reden zijn gelegd en dat zij schade heeft geleden als gevolg van de gelegde beslagen.
Indien wordt geoordeeld dat [bedrijf 3] wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten, stelt [bedrijf 3] dat zij schade heeft geleden wegens ongerechtvaardige verrijking. Er zijn in de verstrekte opdrachten resultaten behaald. Zo zijn er voor [naam 1] , na een uitvoerig doorlopen R&D traject, samples van haar- en verzorgingsproducten gemaakt. Die schade is gelijk aan wat [naam 1] c.s. heeft betaald.
3.7.
[naam 1] c.s. voert als verweer aan dat vordering 1. overbodig is omdat deze vordering een negatieve verwoording betreft van conventionele vordering I.
[naam 1] c.s. betwist dat de beslagen op ondeugdelijke gronden zijn gelegd en dat er schade is geleden als gevolg van de gelegde beslagen.
[naam 1] c.s. betwist dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking omdat de overeengekomen tegenprestatie niet door [bedrijf 3] is verricht.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter bevoegd is de geschillen naar Nederlands recht te beoordelen.
de overeenkomst tussen [naam 1] en [bedrijf 3]
4.2.
Vaststaat dat [naam 1] en [bedrijf 3] een samenwerking zijn aangegaan. Of partijen een overeenkomst hebben gesloten conform de offerte van [bedrijf 3] van 11 december 2021 of dat alleen een R&D traject is overeengekomen, kan in het midden blijven. Tussen partijen staat vast dat in beide gevallen tussen hen in ieder geval is overeengekomen dat [bedrijf 3] voor [naam 1] Private Label producten zou gaan ontwikkelen. Vaststaat dat dit traject niet tot een einde is gekomen. Er zijn door [bedrijf 3] geen producten aan [naam 1] geleverd. Volgens [bedrijf 3] is hiervan de oorzaak dat [naam 1] de verstrekte samples nooit heeft goedgekeurd. Volgens [naam 1] komt dit omdat zij de ingrediëntenlijst van de samples niet van [bedrijf 3] heeft ontvangen.
4.3.
[bedrijf 3] stelt zelf in haar spreekaantekeningen dat, om tot een eindproduct te komen, eerst de ingrediënten door [naam 1] moeten worden goedgekeurd en dat vervolgens de samples worden gemaakt. Dit betekent dat [bedrijf 3] eerst de ingrediëntenlijst aan [naam 1] had dienen te verstrekken voordat [naam 1] de samples moest (en kon) goedkeuren. Vaststaat dat [bedrijf 3] geen ingrediëntenlijst aan [naam 1] heeft verstrekt. Nu [bedrijf 3] als eerste diende te presteren, is er geen sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van [naam 1] . Omdat [bedrijf 3] ten onrechte geen ingrediëntenlijst (en dus vervolgens geen producten op basis van een goedgekeurde ingrediëntenlijst) aan [naam 1] heeft geleverd is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst.
4.4.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [bedrijf 3] stelt weliswaar dat ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd is, maar laat na feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit blijkt, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Dit geldt temeer nu [naam 1] stelt dat de ingrediënten juist een cruciaal onderdeel zijn van het product en mede daarom voor Private Label producten is gekozen. Het verweer van [bedrijf 3] wordt dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd verworpen.
4.5.
Artikel 6:265 lid 2 BW bepaalt dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Tussen partijen staat vast dat nakoming door [bedrijf 3] van haar verplichtingen (om te beginnen: het toesturen van de ingrediëntenlijst) niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. [naam 1] heeft bij brief van 16 januari 2023 [bedrijf 3] gesommeerd om binnen 14 dagen aan haar verplichtingen te voldoen. [bedrijf 3] heeft vervolgens geen ingrediëntenlijst aan [naam 1] verstrekt, zodat [bedrijf 3] in verzuim is en [naam 1] bevoegd was de overeenkomst per 20 februari 2023 te ontbinden.
4.6.
De ontbinding van de overeenkomst tussen partijen heeft, gezien artikel 6:271 BW, tot gevolg dat zij bevrijd zijn van de door die ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds door hen zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand en ontstaat voor hen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. In dat kader staat vast dat [naam 1] aan [bedrijf 3] een bedrag van € 99.999,54 heeft betaald, zodat [bedrijf 3] dat bedrag moet terugbetalen aan [naam 1] .
4.7.
Het verweer van [bedrijf 3] dat [naam 1] dan ongerechtvaardigd is verrijkt omdat [bedrijf 3] resultaten heeft behaald door aan [naam 1] samples te verstrekken, wordt als onvoldoende feitelijk verworpen. Vaststaat dat [naam 1] samples zonder ingrediëntenlijst heeft ontvangen terwijl deze lijst (ook volgens [bedrijf 3] ) cruciaal is. Dat er in het licht hiervan sprake is van ongerechtvaardigde verrijking bij [naam 1] had [bedrijf 3] nader dienen te onderbouwen. Dit heeft [bedrijf 3] echter nagelaten. Deze stelling van [bedrijf 3] wordt daarom gepasseerd.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat vordering I van [naam 1] c.s. wat betreft de overeenkomst tussen [naam 1] en [bedrijf 3] zal worden toegewezen.
4.9.
De sub II gevorderde betaling van € 99.999,54 zal ook worden toegewezen. [bedrijf 3] is over dat bedrag wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag waarop de dagvaarding is betekend.
Primair heeft [naam 1] wettelijke handelsrente gevorderd, maar wettelijke handelsrente kan alleen worden gevorderd over de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalings-verplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven, en dus evenmin op een vordering uit onverschuldigde betaling. [1]
Daarnaast heeft [naam 1] primair rente gevorderd vanaf 16 januari 2023. Op 16 januari 2023 was er echter nog geen verplichting van [bedrijf 3] tot terugbetaling van het door [naam 1] betaalde bedrag. Die bestond wel op de dag van de dagvaarding.
4.10.
[naam 1] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.775,00. De rechtbank stelt vast dat [naam 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Vordering III zal daarom worden toegewezen.
4.11.
Het vorenstaande betekent verder dat de vorderingen van [bedrijf 3] (voor zover gericht) tegen [naam 1] zullen worden afgewezen.
de overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3]
4.12.
Als niet weersproken staat vast dat er tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] een overeenkomst is gesloten waarbij [bedrijf 3] op de kortst mogelijke termijn aan [bedrijf 1] een PIF en CPNP-registratie, die voor de oliën van [naam 1] nodig zijn om deze op de markt te kunnen brengen, zou verstrekken.
4.13.
Als reactie op het verweer van [bedrijf 3] dat [bedrijf 1] de benodigde informatie, zoals het label van de oliën, voor het opmaken van een PIF en registratie in het CPNP niet heeft ontvangen, en er dus sprake is van schuldeisersverzuim, stelt [bedrijf 1] dat [bedrijf 3] haar niet heeft meegedeeld dat er informatie voor het label nodig was. Deze stelling van [bedrijf 1] wordt gepasseerd. Bij e-mail van 23 december 2022 heeft [bedrijf 3] duidelijk aangeven welke informatie zij van [bedrijf 1] nodig heeft. Dat deze informatie door [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] is verstrekt is gesteld noch gebleken, zodat er sprake is van schuldeisersverzuim.
Echter in deze e-mail heeft [bedrijf 3] ook aangegeven dat wanneer [bedrijf 1] de gevraagde informatie niet voor 10 januari 2023 verstrekt of opdracht geeft om deze informatie te verzamelen, [bedrijf 3] de PIF dan binnen een termijn van 4 weken zal verstrekken zonder complete documentatie. [bedrijf 1] heeft niet gereageerd op de inhoud van de e-mail van 23 december 2022 zodat de rechtbank ervan uitgaat dat [bedrijf 1] hiermee akkoord is gegaan.
Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 1] voor 10 januari 2023 de door [bedrijf 3] gevraagde informatie heeft verstrekt of opdracht heeft gegeven om deze informatie te verzamelen. Dit betekent dat op 10 januari 2023, vanwege de aanvullende afspraak tussen partijen, het schuldeisersverzuim van [bedrijf 1] eindigde. Dit betekent ook dat vanaf diezelfde dag [bedrijf 3] gehouden was om binnen vier weken na 10 januari 2023 de PIF zonder complete documentatie aan [bedrijf 1] te verstrekken. Dit heeft [bedrijf 3] nagelaten, zodat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.
4.14.
Zoals hiervoor is al overwogen, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer [bedrijf 3] in verzuim is. Daarvan is geen sprake. De ingebrekestelling dateert van 16 januari 2023 en [bedrijf 3] is door [bedrijf 1] gesommeerd om binnen 14 dagen aan haar verplichtingen te voldoen. Op 16 januari 2023 en op het moment dat de sommatietermijn verliep was de termijn waarbinnen [bedrijf 3] de PIF zonder complete documentatie zou verstrekken nog niet verstreken. De prestatie van [bedrijf 3] was dan ook nog niet opeisbaar.
[bedrijf 1] stelt nog dat [bedrijf 3] tijdens een bespreking op 11 januari 2023 heeft meegedeeld dat zij niet aan haar verplichtingen kan voldoen, zodat een ingebrekestelling eigenlijk niet nodig was en [bedrijf 3] in verzuim is zonder ingebrekestelling. Deze stelling wordt gepasseerd. Op de mondelinge behandeling is onweersproken door [bedrijf 3] gesteld dat deze mededeling zag op de omstandigheid dat geen complete PIF zou kunnen worden verstrekt. Niet weersproken is dat [bedrijf 3] dan een PIF zonder complete documentatie zou verstrekken.
4.15.
Nu [bedrijf 3] niet in verzuim is geraakt, heeft de buitengerechtelijke ontbinding geen effect gehad en kan de rechtbank de overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] evenmin ontbinden. Dit betekent verder dat er geen verplichting tot ongedaanmaking bestaat. Vordering I zal ten aanzien van [bedrijf 1] worden afgewezen. Ook vorderingen IV en V zullen worden afgewezen.
4.16.
Het vorenstaande betekent verder dat vordering 1 van [bedrijf 3] zal worden toegewezen voor wat betreft de verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst tussen Ark Industrie en [bedrijf 3] per 20 februari 2023 niet gerechtvaardigd was.
4.17.
Nu de beslagen mede zijn gelegd ten gunste van [bedrijf 1] en de vordering van [bedrijf 1] wordt afgewezen, dienen de gelegde (derden)beslagen voor zover het de vordering van [bedrijf 1] , begroot op € 33.247,50, betreft te worden opgeheven.
Ter vermijding van executieperikelen zal de rechtbank, zoals dat ook in kort geding gebruikelijk is, ingevolge artikel 705 Rv de beslagen wat betreft de vordering van [bedrijf 1] zelf opheffen in plaats van – zoals gevorderd – de opheffing daarvan te gelasten op straffe van een dwangsom. Met inachtneming van het voorgaande zal vordering 2 worden toegewezen.
4.18.
Vordering 3 van [bedrijf 3] zal worden afgewezen. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure dient [bedrijf 3] de mogelijkheid van schade als gevolg van de door [bedrijf 1] gelegde beslagen aannemelijk te maken. [bedrijf 3] stelt dat de beslagene onder andere klanten van [bedrijf 3] zijn en dat haar klanten hinder ondervinden van het gelegde beslag, aangezien zij geen bestellingen kunnen plaatsen. [bedrijf 1] betwist dat de gelegde beslagen zouden verhinderen dat klanten geen bestellingen meer kunnen plaatsen. Gelet op dit verweer had het op de weg van [bedrijf 3] gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft [bedrijf 3] echter nagelaten.
4.19.
Op voorwaardelijke vordering 5 behoeft niet te worden beslist omdat de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, niet is vervuld.
proceskosten
in conventie
4.20.
In conventie zal ten aanzien van de vorderingen van [naam 1] , [bedrijf 3] als de in het ongelijk gestelde partij in de beslag- en proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld.
4.21.
De vordering tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 3.274,24 (€ 314,00 griffierecht, € 1.880,00 salaris advocaat en € 1.080,24 explootkosten (3 x € 92,67 en 3 x € 267,41)).
4.22.
Met inachtneming van het bedrag dat [naam 1] heeft gevorderd aan nakosten, worden de proceskosten aan de zijde van [naam 1] begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht € 1.963,00 (€ 2.277,00 minus € 314,00)
- salaris advocaat € 3.760,00 (2,0 punten × tarief € 1.880,00)
- nakosten
€ 163,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 6.015,14
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de beslag- en proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.24.
Wat betreft de vorderingen van [bedrijf 1] zal [bedrijf 1] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [bedrijf 3] worden begroot op nihil.
in reconventie
4.25.
In reconventie zal ten aanzien van de vorderingen tegen [bedrijf 1] , [bedrijf 1] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf 3] worden op basis van hetgeen is toegewezen begroot op:
- salaris advocaat € 766,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 766,00)
- nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 939,00
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.27.
Wat betreft de vorderingen tegen [naam 1] zal [bedrijf 3] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [naam 1] worden begroot op nihil.
uitvoerbaar bij voorraadverklaring
4.28.
De toe te wijzen verklaringen voor recht lenen zich naar hun aard niet voor een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de rechtbank de vorderingen op dit punt zal afwijzen. Voor het overige is er geen grond om het vonnis in conventie en in reconventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen [naam 1] en [bedrijf 3] gesloten overeenkomst rechtsgeldig per 20 februari 2023 is ontbonden en dat [bedrijf 3] gehouden is tot ongedaanmaking van de reeds door [naam 1] verrichtte prestatie,
5.2.
veroordeelt [bedrijf 3] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 99.999,54 (negenennegentigduizend negenhonderdnegenennegentig euro en vierenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de dag waarop de dagvaarding is betekend tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [bedrijf 3] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 1.775,00 (éénduizendzevenhonderdvijfenzeventig euro) aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [bedrijf 3] in de beslagkosten van [naam 1] van € 3.274,24,
5.5.
veroordeelt [bedrijf 3] in de proceskosten van [naam 1] van € 6.015,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [bedrijf 3] € 85,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.6.
[bedrijf 3] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de beslagkosten en proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten van [bedrijf 3] , die worden begroot op nihil,
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.2 t/m 5.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
verklaart voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] per 20 februari 2023 niet gerechtvaardigd was,
5.11.
heft op de op 21 februari 2023 ten laste van [bedrijf 3] gelegde (derden)beslagen voor zover het de vordering van [bedrijf 1] , begroot op € 33.247,50, betreft,
5.12.
veroordeelt [bedrijf 1] in de proceskosten van [bedrijf 3] van € 939,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [bedrijf 1] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.13.
[bedrijf 1] is wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.14.
veroordeelt [bedrijf 3] in de proceskosten van [naam 1] , die worden begroot op nihil,
5.15.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 5.11 t/m 5.14 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.16.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.HR 30 oktober 2020, ECLI:HR:2020:1710