ECLI:NL:RBZWB:2023:8326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
BRE 22/3604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 met betrekking tot aftrekposten eigenwoning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.614, en had daarbij belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft op 19 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de aanslag IB/PVV 2018 naar een te hoog bedrag is opgelegd. Belanghebbende, die de Italiaanse nationaliteit heeft, had tot 10 oktober 2018 een woning in Nederland, die als eigen woning werd aangemerkt. Na de verkoop van deze woning en zijn uitschrijving uit de Basisregistratie Personen, heeft belanghebbende rente van schulden en een restschuld in aftrek gebracht, maar de inspecteur heeft deze bedragen gecorrigeerd.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de aftrekbare rente van de eigenwoningschuld en de restschuld heeft verminderd, omdat belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 18.974 en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. F. Moek ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.614. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 249 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2018 naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank welke bedragen aftrekbaar zijn als rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld alsmede rente op een restschuld vervreemde eigen woning.
3. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2018 naar een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en heeft zich op 10 oktober 2018 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen. Daarbij is een nieuw adres in Italië doorgegeven.
4.1.
Belanghebbende heeft tot 10 oktober 2018 de eigendom van een woning in Nederland. Deze woning is een eigen woning voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) [1] . Op 10 oktober 2018 is de eigendom van de woning overdragen.
4.2.
In de aangifte IB/PVV 2018 heeft belanghebbende een bedrag van € 19.728 aan rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld in aftrek gebracht. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 6.810 aan rente van een restschuld vervreemde eigen woning in aftrek gebracht.

Motivering

Zitting
5. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 september 2023, aan het door haar opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende en gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief aan de gemachtigde is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
Nieuw standpunt inspecteur in het verweerschrift
5.1.
De inspecteur heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat de aftrekbare rente van de eigenwoningschuld verminderd dient te worden met een bedrag van
€ 5.589 en de aftrekbare rente van de restschuld eigenwoning verminderd dient te worden met een bedrag van € 1.549. Het totale bedrag aan aftrekbare rente is daarmee verminderd tot € 19.400. Daaruit volgt dat het belastbaar inkomen uit woning en werk verminderd dient te worden tot € 18.974. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep is om die reden gegrond.
Is de aftrekbare rente van de eigenwoningschuld terecht gecorrigeerd?
5.2.
Tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning behoort de rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld [2] .
5.3.
De bewijslast met betrekking tot de omvang van deze aftrekbare kosten rust op belanghebbende.
5.4.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2018 een bedrag van € 19.728 aan rente behorende tot de eigenwoningschuld in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek betwist en verminderd tot een bedrag van € 14.139. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende een bedrag aan rente van € 1.438 niet onderbouwd. Daarnaast is ten onrechte een bedrag van € 4.151 aan rente in aftrek gebracht. Dit bedrag aan rente is verschuldigd over de periode na 10 oktober 2018, vanwege de verkoop heeft belanghebbende dan geen eigen woning meer en is dus niet langer sprake van een eigenwoningschuld [3] .
5.5.
Belanghebbende heeft geen bewijsmiddelen overgelegd ter onderbouwing van de aftrekbaarheid van deze bedragen aan rente. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De inspecteur heeft daarom terecht een bedrag van € 5.589 aan aftrekbare rente gecorrigeerd.
Is de aftrekbare rente van de restschuld vervreemde eigenwoning terecht gecorrigeerd?
5.6.
Belanghebbende heeft een bedrag van € 6.810 aan rente op een restschuld vervreemde eigenwoning [4] in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek betwist en verminderd tot € 5.261. Volgens de inspecteur is ten onrechte een bedrag van € 1.549 aan rente in aftrek gebracht omdat belanghebbende na 10 oktober 2018 niet langer binnenlands belastingplichtig is. De inspecteur voert hiertoe aan dat belanghebbende de eigen woning op 10 oktober 2018 heeft verkocht, zich per die datum heeft uitgeschreven uit het BRP (waarbij een nieuw adres in Italië is opgegeven) en over 2018 een aangifte IB/PVV heeft gedaan door middel van een Migratie-biljet.
5.7.
De rechtbank overweegt dat rente op een restschuld vervreemde eigenwoning slechts in aftrek gebracht kan worden gedurende de periode dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is.
5.8.
De woonplaats van belanghebbende wordt naar omstandigheden beoordeeld [5] .
De bewijslast met betrekking tot de fiscale woonplaats rust in dit geval op belanghebbende omdat deze een aftrekpost in aanmerking neemt.
5.9.
Belanghebbende heeft geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit volgt dat hij na 10 oktober 2018 als binnenlands belastingplichtige of als kwalificerend buitenlands belastingplichtige [6] aangemerkt dient te worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De inspecteur heeft daarom terecht een bedrag van € 1.548 aan aftrekbare rente gecorrigeerd.
Partnerregeling van toepassing?
5.10.
Belanghebbende wijst in de aanvulling op het beroepschrift op het feit dat hij een toeslagpartner heeft in Nederland voor toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir). Indien belanghebbende bedoeld heeft om dit als beroepsgrond aan te voeren, overweegt de rechtbank dat de Awir een separate wet met een eigen, van de Wet IB afwijkend, begrippenkader is en daarom niet relevant is voor de beoordeling van dit beroep.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond gelet op hetgeen in 5.1 is overwogen. Dit betekent dat de aanslag IB/PVV 2018 wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.974. De belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
6.2.
Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtsbijstand door zijn gemachtigde beroepsmatig aan hem is verleend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.974;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 30 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 3.111, eerste lid, onder a, van de Wet IB
2.Artikel 3.120, eerste lid, onder a, van de Wet IB
3.Artikel 3.119a, eerste lid, onder a, van de Wet IB
4.Artikel 3.120a van de Wet IB
5.Artikel 4 van de AWR
6.Artikel 7.8 van de Wet IB
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.