ECLI:NL:RBZWB:2023:8312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
10009881 CV EXPL 22-2217 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening en de rechtsgeldigheid van de overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser [eiser1] een vordering ingesteld tegen gedaagde partijen, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], met betrekking tot een geldlening. De procedure volgde op een eerdere tussenvonnis en een mondelinge behandeling. Eiser stelt dat hij gedurende zijn relatie met [gedaagde 1] geldbedragen heeft verstrekt, die later zijn omgezet in een schriftelijke overeenkomst van geldlening ter hoogte van € 28.000,00. Gedaagden betwisten de geldlening en stellen dat de betalingen schenkingen waren, en dat de overeenkomst onder dwang is tot stand gekomen. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de inhoud van de overeenkomst en de verklaringen van partijen. De rechter concludeert dat er wel degelijk een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen en dat gedaagden gehouden zijn het bedrag van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, aan eiser te betalen. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks de bezwaren van gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10009891 \ CV EXPL 22-2217
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
[eiser1],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna aan te duiden als: ‘
[eiser1]’,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , nader aan te duiden als ‘
[gedaagde 1]’,
2.
[gedaagde 2],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, nader aan te duiden als ‘
[gedaagde 2]”,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] , nader aan te duiden als ‘
[gedaagde 3]’,
gedaagde partijen,
hierna ook gezamenlijk aan te duiden als: ‘
[gedaagde 1] en haar zonen’,
gemachtigde: mr. A.B. Kardes.

1.De procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waaraan het door [eiser1] ter zitting overlegde schermoverzicht van betalingen is gehecht, alsmede de door mr. Kardes overgelegde spreekaantekeningen.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser1] en [gedaagde 1] hadden in de periode 2015 – 2020 een LAT-relatie.
woonde in een woning van [eiser1] . [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn zonen van [gedaagde 1] .
2.2
Gedurende de relatie tussen [eiser1] en [gedaagde 1] heeft [eiser1] meermaals geldbedragen aan [gedaagde 1] betaald. Ook heeft hij ten behoeve van [gedaagde 1] geldbedragen aan derden voldaan, onder meer voor de betaling van huurachterstanden en/of waarborgsommen.
2.2.
Op of omstreeks 21 februari 2021 hebben partijen hun handtekening gezet op pagina 2 van een document met in de koptekst de vermelding: “
Voorbeeld geldleenovereenkomst”. Op deze pagina staat verder de volgende tekst gedrukt, met daaronder de handtekeningen van partijen:
“[…]dus overeengekomen en in tweevoud getekend te (plaats) op (datum)
Schuldbekentenis voor een bedrag van (bedrag in letters handgeschreven door schuldenaar) euro met rente en kosten.”
2.3
Op pagina 1 van voornoemd document staat bij “
Hoofdsom” met pen geschreven het bedrag van € 28.000,00, zowel in cijfers als voluit geschreven. Bij “
Doel van de lening” en “
Rente” staat een streep. Bij “
Looptijd en aflossing” staat met pen geschreven “
eerste van ieder maand” en (zoals de kantonrechter begrijpt) “
begin datum 1 maart 2021”. Hierbij staat de volgende tekst gedrukt:
“De totale schuld, dat wil zeggen hoofdsom plus rente, moet zijn afgelost op (datum). De hoofdsom wordt afgelost in (aantal) termijnen met en bedrag van € (bedrag) per maand. De termijnbetaling wordt elke maand per de eerste van de maand betaald, voor het eerst per (datum).”
Bij “Opeisbaarheid” staat onder meer de volgende tekst gedrukt:
“Alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen kunnen direct worden opgeëist, zonder voorafgaande opzegging en zonder ingebrekestelling als:
- de schuldenaar de rente niet uiterlijk op de maandelijkse vervaldatum betaalt;
- de schuldenaar andere verplichtingen tegen de schuldeiser niet nakomt;
[…]”
2.4
Op 1 oktober 2021 heeft [eiser1] namens [gedaagde 1] een geldbedrag van € 1.000,00 ontvangen.
2.5
Bij deurwaardersexploot van 8 respectievelijk 10 december 2021 zijn [gedaagde 1] en haar zonen gesommeerd om tot betaling van € 28.000,00 over te gaan.

3.Het geschil

3.1
[eiser1] vordert – samengevat en na vermindering van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde 1] en haar zonen tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en betaling van de proceskosten. [eiser1] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
3.2
[eiser1] heeft aan en ten behoeve van [gedaagde 1] en haar zonen geldbedragen betaald. Op/omstreeks 21 februari 2021 hebben partijen vanwege de beëindiging van hun onderlinge relaties al die betalingen omgezet in een schriftelijke overeenkomst van geldlening ten bedrage van € 28.000,00. Daarbij is afgesproken dat die geldlening met ingang van 1 maart 2021 zou worden terugbetaald in maandelijkse termijnen van € 1.000,00. [eiser1] heeft op 1 oktober 2021 één termijnbetaling ontvangen. Het restant is volledig opeisbaar geworden op grond van artikel 6 van de overeenkomst. Omdat [gedaagde 1] en haar zonen in verzuim verkeren, zijn zij vanaf 1 maart 2021 wettelijke rente verschuldigd. [gedaagde 1] en haar zonen zijn bij deurwaardersexploot van 8 respectievelijk 10 december 2021 gesommeerd om alsnog aan de betalingsverplichting te voldoen. Hieraan is niet voldaan. [eiser1] , die stelt ook aanspraak te kunnen maken op vergoeding van een bedrag van € 1.055,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, beperkt zijn vordering om proceseconomische gronden tot een bedrag van € 25.000,00, waarbij hij uitdrukkelijk afstand doet van het meerdere.
3.3.
[gedaagde 1] en haar zonen voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser1] , met veroordeling van [eiser1] in de kosten van deze procedure. Hiertoe voeren zij het volgende aan.
3.4
[gedaagde 1] en haar zonen betwisten dat sprake is van een geldlening. [eiser1] en [gedaagde 1] hadden een affectieve relatie, waarbij [eiser1] [gedaagde 1] financieel heeft onderhouden. De betalingen betroffen schenkingen. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben geen geldbedragen van [eiser1] ontvangen of geleend. De hoogte van de door [eiser1] ten behoeve van [gedaagde 1] betaalde bedragen staat ook niet vast.
Vanwege de beëindiging van de relatie heeft [eiser1] onder dwang en dreiging met geweld [gedaagde 1] en haar zonen de overeenkomst laten ondertekenen. [gedaagde 1] kan geen Nederlands spreken/lezen en kende de inhoud van de overeenkomst dan ook niet. Er is sprake van een wilsgebrek. De inhoud van de eerste pagina van het onder 2.2 bedoelde document heeft [gedaagde 1] niet gezien. Deze pagina is ook niet door [gedaagde 1] en/of haar zonen geparafeerd. De overeenkomst is vernietigbaar, nu deze onder dwang en dreiging tot stand is gekomen. Verder blijkt uit de overeenkomst niet wat het doel van de lening is of wat de rente bedraagt. Ook blijkt niet hoe de lening dient te worden terugbetaald, terwijl de overeenkomst evenmin is gedagtekend.
[gedaagde 1] en haar zonen betwisten de verschuldigdheid van rente en buitengerechtelijke kosten. Zij verzoeken de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen, omdat zij vrezen dat de gevolgen van de tenuitvoerlegging niet kunnen worden teruggedraaid.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen en om de vraag of [gedaagde 1] en haar zonen gehouden zijn om het in het door hen ondertekende document genoemde bedrag aan [eiser1] te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. De gevorderde hoofdsom, te vermeerderen met rente en proceskosten, zal worden toegewezen. Hieronder zal worden toegelicht hoe de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.
4.2
De overeenkomst van geldlening is de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen. [1]
4.3
Nu zulks door [gedaagde 1] is erkend staat vast dat [eiser1] gedurende zijn relatie met haar meermaals geldbedragen aan, en ook ten behoeve van haar, heeft betaald. [eiser1] heeft gesteld dat een aantal van die geldbedragen mede ten behoeve van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn verstrekt. Dat laatste is onweersproken gebleven en staat daarmee eveneens in rechte vast.
4.4
[eiser1] stelt dat partijen na beëindiging van de relatie tussen hem en [gedaagde 1] de door hem betaalde bedragen in een geldleningsovereenkomst hebben omgezet. Ter onderbouwing van het bestaan van die geldlening verwijst hij naar het door [gedaagde 1] en haar zonen ondertekende document dat hij als productie 1 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht.
Hoewel die schriftelijke overeenkomst door alle partijen is ondertekend, bevat die overeenkomst, nu [eiser1] door hem reeds bedragen aan en ten behoeve van [gedaagde 1] en haar zonen had verstrekt, alleen verbintenissen voor [gedaagde 1] en haar zonen. De akte is niet handgeschreven en bevat ook geen handgeschreven goedschrift. Dat betekent dat aan deze onderhandse akte geen dwingende, maar slechts vrije bewijskracht toekomt. [2] Dat houdt in dat de kantonrechter vrij is om te bepalen hoeveel waarde hij aan dit bewijs hecht.
4.5
[gedaagde 1] en haar zonen hebben erkend dat de handtekeningen op pagina 2 van de overgelegde overeenkomst door hen zijn gezet. [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat die overeenkomst haar ter ondertekening was toegezonden. Onder die omstandigheid acht de kantonrechter de stelling van [gedaagde 1] en haar zonen dat zij op het moment van ondertekening van het document alleen de tweede pagina van de overeenkomst hebben gezien, niet overtuigend. Dat zou immers inhouden dat [gedaagde 1] en haar zonen hun handtekeningen hebben gezet op een nagenoeg leeg papier, zonder enige toelichting. Bovendien geldt dat, zelfs als zij slechts de tweede pagina van het document hebben gezien, het voor hun eigen risico en rekening dient te blijven dat zij blindelings hebben getekend. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding ervan uit te gaan dat de eerste pagina van de schriftelijke overeenkomst, zoals die zich in het dossier bevindt, niet bij de door [gedaagde 1] en haar zonen ondertekende pagina behoort.
4.6
Voor zover [gedaagde 1] en haar zonen de inhoud van het door hen ondertekende document niet hebben begrepen, had het op hun weg gelegen om dat stuk in een taal op te laten stellen die zij wel begrepen of zich over de precieze inhoud van het document te laten informeren. Overigens is slechts gesteld dat [gedaagde 1] de Nederlandse taal niet spreekt en/of kan lezen, maar niet is gesteld of gebleken dat dit ook geldt voor de zonen van [gedaagde 1] .
4.7
Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde 1] en haar zonen aangifte hebben gedaan van enige bedreiging door [eiser1] . Dat zou, indien van bedreiging zijdens [eiser1] sprake was geweest, wel voor de hand hebben gelegen. Daar komt bij dat [gedaagde 1] ter zitting heeft verklaard dat zij haar zonen heeft overgehaald om ook te tekenen. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – laat zich dat niet (goed) rijmen met ondertekening van de overeenkomst onder bedreiging door [eiser1] . Gelet op de verklaringen van [gedaagde 1] is dan ook niet gebleken dat de handtekeningen van [gedaagde 1] en haar zonen onder druk of onder bedreiging zijn gezet.
4.8
In het licht van het vorenstaande is de kantonrechter, in weerwil van het betoog van [gedaagde 1] , van oordeel dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen en dat voor vernietiging van die overeenkomst geen rechtsgrond bestaat. Waar vast staat dat de geldlening € 28.000,00 bedroeg en dat daarop door [gedaagde 1] slechts eenmaal een bedrag van € 1.000,00 is voldaan, luidt de conclusie dat de tot een bedrag van
€ 25.000,00 beperkte vordering van [eiser1] integraal toewijsbaar is.
Nu [eiser1] uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdere en de hoofdsom op grond van de overeenkomst toewijsbaar is, kan buiten bespreking blijven of [eiser1] al dan niet aanspraak kan (kon) maken op vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
4.9
Uit de overeenkomst volgt dat [gedaagde 1] en haar zonen gehouden waren om met ingang van 1 maart 2021 een maandelijkse aflossing te doen. Ter zitting heeft [gedaagde 1] verklaard dat niets is afgelost. Op grond van artikel 6 van de overeenkomst is de volledige hoofdsom opeisbaar geworden, nu zij de verplichtingen, zijnde een maandelijkse aflossing, niet is nagekomen. Dat de hoogte van de aflossing niet vaststond, maakt dat niet anders. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de hoofdsom opeisbaar is geworden.
4.1
[gedaagde 1] en haar zonen hebben geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding. Een partij is wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van verzuim [3] . Zoals hiervoor overwogen verkeerden [gedaagde 1] en haar zonen in verzuim met het nakomen van de contractuele verplichtingen. De gevorderde wettelijke rente is dan ook toewijsbaar zoals gevorderd (vanaf de dag van dagvaarding).
Proceskosten
4.11
[gedaagde 1] en haar zonen zijn de partij die ongelijk krijgt. [gedaagde 1] en haar zonen zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld (inclusief nakosten). Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser1] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,27
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.322,50
(2,5 punten × € 529,00)
- nakosten
132,00
Totaal
2.274,77
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12
De kantonrechter kan het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren [4] , zoals door [eiser1] gevorderd. Dat houdt in dat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd, terwijl nog hoger beroep mogelijk is. [gedaagde 1] en haar zonen hebben verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.13
Bij de beantwoording van de vraag of de kantonrechter van die bevoegdheid gebruik dient te maken, spelen de wederzijdse belangen van partijen, in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Enerzijds heeft [eiser1] belang bij het direct ten uitvoer kunnen leggen van het vonnis, anderzijds vrezen [gedaagde 1] en haar zonen voor een restitutierisico. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] en haar zonen hun vrees voor het restitutierisico onvoldoende hebben onderbouwd. Het verzoek om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en haar zonen tot betaling van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding (20 april 2022) tot de dag der algehele voldoening,
5.2
veroordeelt [gedaagde 1] en haar zonen in de proceskosten van € 2.274,77, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [gedaagde 1] en haar zonen ook de kosten van betekening betalen,
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.Artikel 7:129 lid 1 BW.
2.Artikel 158 lid 1 Rv.
3.Artikel 6:119 lid 1 BW.
4.Artikel 233 lid 1 Rv.