ECLI:NL:RBZWB:2023:8310

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
C/02/405282 / HA ZA 23-27 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen van Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) door de Staat der Nederlanden

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staat der Nederlanden (RVO) en een gedaagde partij. RVO vorderde terugbetaling van een totaalbedrag van € 143.652,50, dat onverschuldigd was betaald aan de gedaagde in het kader van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) regeling, die was ingesteld ter ondersteuning van ondernemers tijdens de coronacrisis. De rechtbank heeft vastgesteld dat RVO twee TVL-betalingen heeft gedaan op bankrekeningen die op naam stonden van de eenmanszaak van de gedaagde. De gedaagde betwistte de ontvangst van deze bedragen en voerde aan dat zij slachtoffer was van identiteitsfraude. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de betalingen daadwerkelijk waren gedaan. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde de bedragen onverschuldigd had ontvangen en dat zij deze aan RVO moest terugbetalen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat RVO deze kosten al in de proceskosten had opgenomen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/405282 / HA ZA 23-27
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN
te 's-Gravenhage ,
eisende partij,
hierna te noemen: RVO,
advocaat: mr. E.T. van den Hout te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D. Marcus te Rijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte overleggen producties van RVO
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Tijdens de coronacrisis is een regeling vastgesteld om ondernemers financieel te ondersteunen, de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19. Op basis van die regeling konden ondernemers een Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna: TVL ) aanvragen. De regeling werd uitgevoerd door RVO, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
2.2.
Op 8 december 2020 heeft RVO een TVL -aanvraag ontvangen op naam van [bedrijf 1] te [plaats 1] . In die aanvraag is als bankrekening opgegeven: [iban_nummer1] . RVO heeft vervolgens diezelfde dag positief op de aanvraag beslist en [bedrijf 1] op 8 december 2020 onder meer bericht:

Voorschot op uw subsidie
U ontvangt binnen 5 werkdagen een voorschot van € 72.000,00. (…) U ontvangt het voorschot op bankrekeningnummer [iban_nummer1] .
De beslissing vermeldt als [referentie 1] ”.
2.3.
Op 10 januari 2021 ontving RVO een TVL -aanvraag op naam van [bedrijf 2] te [plaats 2] . In die aanvraag is als bankrekening opgegeven: [iban_nummer2] . RVO heeft vervolgens diezelfde dag positief op de aanvraag beslist en [bedrijf 2] op 10 januari 2021 onder meer bericht:

Voorschot op uw subsidie
U ontvangt binnen 5 werkdagen een voorschot van € 71.652,51. (…) U ontvangt het voorschot op bankrekeningnummer [iban_nummer2] .
De beslissing vermeldt als [referentie 2] ”.
2.4.
RVO heeft op 28 oktober 2022 onder de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO ) beslag gelegd op de rekeningen [iban_nummer1] en [iban_nummer2] .
2.5.
ING Bank N.V. (hierna: ING ) is de huisbankier van RVO. Bij e-mailbericht van 19 december 2022 heeft ABN AMRO aan ING geschreven:

De kwestie is zo dat wij niet op basis van PNBF NAW gegevens kunnen verstrekken. (…) Desalniettemin begrijpen we natuurlijk wel de noodzaak in deze, daarom zijn we even gaan meedenken en gebruiken we de afweging tussen het belang van het beschermen van de NAW-gegevens van onze klanten en het belang van de klant van ING (incassobedrijf GCN) om deze gegevens te verkrijgen. Daarin is van belang dat inderdaad kan worden vastgesteld dat er sprake is van subsidiefraude en op welke manier dat is vastgesteld. Als wij daar als ABN AMRO zijnde in mee kunnen gaan kunnen wij op basis van die overtuiging de NAW gegevens verstrekken. In het onderhavige geval heb ik voor 18 van de 20 ABN AMRO klanten op de lijst bovenstaande kunnen vaststellen. In de bijlage vind je dan ook alle benodigde gegevens (…)
Op de lijst die bij het e-mailbericht is gevoegd, staat vermeld:

(…)
IBAN
(…)
Bedrijfsnaam
Postcode/huisnummer KvK-nummer
(…)
[iban_nummer1]
(…)
[eenmanszaak]
[postcode] [huisnummer]
(…)
[iban_nummer2]
(…)
[eenmanszaak]
[postcode] [huisnummer]
2.6.
[gedaagde] had een [eenmanszaak] . Volgens het handelsregister van de Kamers van Koophandel is deze onderneming gestart op 26 augustus 2020 en geëindigd op 8 april 2022. Volgens datzelfde handelsregister was het adres van de onderneming: [vestigingsadres] .

3.Het geschil

3.1.
RVO vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 143.652,50, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten inclusief beslagkosten.
3.2.
RVO stelt dat de bankrekeningen waarop zij ten behoeve van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] TVL heeft betaald op naam staan van de eenmanszaak van [gedaagde] . De bedragen van totaal € 143.652,51 (€ 72.000,00 + € 71.652,51) zijn daarom onverschuldigd aan [gedaagde] betaald.
Subsidiair stelt RVO dat [gedaagde] de bedragen aan RVO moet betalen op grond van onrechtmatige daad. RVO heeft die bedragen onder valse voorwendselen, hetzij door valsheid in geschrifte, hetzij listige kunstgrepen, althans een samenweefsel van verdichtsels aan [gedaagde] betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van RVO, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van RVO, met veroordeling van RVO in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] betwist dat zij de betreffende bedragen van € 72.000,00 en € 71.652,51 van RVO heeft ontvangen. Zij betwist ook dat de bedragen zijn betaald en betwist dat de genoemde bankrekeningen op naam van haar eenmanszaak staan. Daarnaast voert zij twee formele verweren.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of [gedaagde] aan RVO een bedrag moet betalen. Voordat de rechtbank aan die beoordeling toekomt, moet eerst worden beslist op twee formele verweren van [gedaagde] .
Rauwelijks dagvaarden
4.2.
[gedaagde] stelt dat RVO haar rauwelijks heeft gedagvaard. RVO moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering dan wel moet hiermee rekening worden gehouden bij een beslissing over de proceskosten. RVO heeft deze stelling van [gedaagde] gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat RVO in de dagvaarding een sommatie heeft opgenomen. [gedaagde] is een termijn van veertien dagen gegeven om te betalen en op die manier een procedure te voorkomen. Daarnaast is [gedaagde] gedagvaard op een ruime termijn van vier weken. Van rauwelijks dagvaarden is daarom geen sprake. Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd.
Producties bij akte
4.3.
RVO heeft na de conclusie van dupliek van [gedaagde] nog vijf producties in het geding gebracht bij akte. [gedaagde] stelt dat dat in strijd is met de goede procesorde en dat die producties geen onderdeel mogen uitmaken van de procedure. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.3.1.
RVO heeft de akte met producties genomen op het moment dat de procedure stond voor ‘uitlaten partijen ex artikel 2.14 procesreglement’. In dat artikel van het procesreglement is bepaald dat partijen aan de rechtbank onder andere kunnen vragen om een (nadere) akte te mogen nemen. In plaats van dat verzoek te doen, heeft RVO een akte genomen. De producties die bij die akte zijn gevoegd hadden eerder in de procedure (opgevraagd en) overgelegd kunnen worden. Daar staat tegenover dat volgens het procesreglement het nemen van een akte (na toestemming van de rechtbank) nog tot de mogelijkheden behoorde. Daarnaast heeft [gedaagde] de gelegenheid gekregen om (inhoudelijk) op de producties te reageren. Van die gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt. Bovendien is het in het belang van beide partijen om in eerste aanleg een volledig procesdebat te voeren. Dat alles maakt dat de rechtbank de producties van RVO zal toestaan en meenemen in de beoordeling.
Vordering tot terugbetaling van TVL
4.4.
Tussen partijen is (1) in geschil of de bedragen die RVO van [gedaagde] vordert, daadwerkelijk door RVO zijn betaald. Als die bedragen zijn betaald, is (2) in geschil of die bedragen op bankrekeningen van (de eenmanszaak van) [gedaagde] zijn uitbetaald en (3) door haar zijn ontvangen.
1.
Is de TVL betaald?
4.5.
RVO heeft bij conclusie van repliek twee pagina’s overgelegd als bewijs dat daadwerkelijk de bedragen zijn betaald op de genoemde bankrekeningnummers. De rechtbank acht die onderbouwing voldoende en ligt dat als volgt toe.
4.5.1.
Beide pagina’s hebben als opschrift “betaalrapport”.
Op het betaalrapport met tijdstempel “10-12-2020” staat op een regel onder andere vermeld: “ [bedrijf 1] ”, “ [iban_nummer1] ”, “72.000,00 EUR” en “ [referentie 1] ”. Op het betaalrapport met tijdstempel “12-1-2021” staat op een regel onder andere vermeld: “ [bedrijf 2] ”, “ [iban_nummer2] ”, “€ 71.652,51” en “ [referentie 2] ”. Deze gegevens op de betaalrapporten zijn dezelfde als die in de beslissingen van 8 december 2020 en 10 januari 2021 zijn vermeld.
Verder maakt de rechtbank uit de rapporten op dat deze kennelijk een uitdraai zijn uit een financieel betaalprogramma. Onderaan de rapporten is namelijk vermeld: “APRO Banking Gateway ”.
Deze omstandigheden bij elkaar genomen, zijn voldoende om aan te nemen dat RVO inderdaad betalingen heeft gedaan: € 72.000,00 op 10 december 2020 naar rekeningnummer [iban_nummer1] en € 71.652,51 op 12 januari 2021 naar rekeningnummer [iban_nummer2] .
2.
Is de TVL betaald op bankrekeningen van (de eenmanszaak van) [gedaagde] ?
4.6.
De volgende vraag is van wie de bankrekeningen zijn waarop de bedragen zijn betaald. Met de e-mail van ABN AMRO van 19 december 2022 in combinatie met de gegevens van de eenmanszaak van [gedaagde] uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel is voldoende onderbouwd dat de bankrekeningen op naam staan van (de eenmanszaak van) [gedaagde] . Anders dan [gedaagde] stelt, volgt uit de lijst bij de e-mail van 19 december 2022 concrete informatie die relevant is voor onderhavige zaak. Dat onder “ KvK-nummer ” niets is opgenomen, maakt dat niet anders.
3.
Heeft [gedaagde] de TVL ontvangen?
4.7.
Omdat de bankrekeningen waarop RVO de TVL heeft betaald op naam staan van (de eenmanszaak van) [gedaagde] , is het uitgangspunt dat de bedragen daarop aan [gedaagde] toekomen. Dat zou betekenen dat [gedaagde] de TVL heeft ontvangen. [gedaagde] betwist echter dat zij de betreffende bankrekeningen heeft geopend en dat zij toegang had tot de rekeningen. Ze stelt dat de bankrekeningen kennelijk door iemand anders zijn geopend en dat zij dan slachtoffer is geworden van bank- en/of identiteitsfraude.
Het is aan [gedaagde] om dit verweer verder te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. De enkele stelling dat sprake is van fraude is onvoldoende. Zeker, nu het algemeen bekend is dat voor het openen van een bankrekening een identiteitsbewijs wordt verlangd. Degene die de bankrekeningen bij ABN AMRO heeft geopend op naam van de eenmanszaak van [gedaagde] , heeft dus het identiteitsbewijs van [gedaagde] nodig gehad. Er zijn geen aanwijzingen dat een ander over haar identiteitsbewijs heeft beschikt of kunnen beschikken en evenmin dat een ander zich voor [gedaagde] heeft uitgegeven. Bij die stand van zaken wordt het verweer gepasseerd. De rechtbank neemt daarom aan dat [gedaagde] de TVL heeft ontvangen.
Conclusie
4.8.
De conclusie is dat RVO twee keer TVL heeft betaald op bankrekeningen van (de eenmanszaak van) [gedaagde] en dat [gedaagde] om die reden wordt geacht die bedragen te hebben ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] geen recht heeft op die TVL . Dat betekent dat [gedaagde] de bedragen onverschuldigd op haar bankrekeningen heeft ontvangen en om die reden aan RVO moet terugbetalen. Dat is in totaal € 143.652,51 (€ 72.000,00 + € 71.652,51). Voor zover RVO veroordeling vordert van [gedaagde] tot betaling aan RVO van € 143.652,50 zal die vordering worden toegewezen.
Overige vorderingen
4.9.
RVO vordert wettelijke rente over de bedragen vanaf het moment van betaling. Die vordering is toewijsbaar. Uit de betaalrapporten blijkt dat op 10 december 2020 € 72.000,00 is betaald en op 12 januari 2021 € 71.652,51. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] geen recht had op de bedragen. Daarnaast staat vast dat de bedragen niet zijn teruggestort. Dat betekent dat [gedaagde] die bedragen te kwader trouw heeft aangenomen. [gedaagde] is daarom zonder ingebrekestelling in verzuim [1] en vanaf het moment van betaling wettelijke rente over de bedragen verschuldigd.
4.10.
RVO vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Die vordering zal worden afgewezen. RVO heeft eerst door middel van de dagvaarding [gedaagde] aangeschreven. Voor (onder meer) het opstellen van de dagvaarding vordert RVO een vergoeding van proceskosten. Daarvoor kan dan niet tevens een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd.
4.11.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van RVO als volgt vastgesteld:
- dagvaarding
127,43
- griffierecht
4.385,00
(€ 5.737,00 – (2 x € 676,00))
- salaris advocaat
- nakosten
3.760,00
173,00
(2,00 punten × € 1.880,00)
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.445,43
4.11.1.
Aan salaris advocaat worden 2 punten toegekend, 1 punt voor de dagvaarding en 1 punt voor conclusie van repliek. De producties die RVO heeft overgelegd bij akte na de conclusie van dupliek hadden ook bij conclusie van repliek overgelegd kunnen worden. Daarom wordt voor die akte geen salaris advocaat toegekend.
4.12.
RVO vordert dat [gedaagde] ook wordt veroordeeld tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld, met inachtneming van wat RVO vordert, op:
- kosten deurwaardersexploten € 711,96
- griffierecht € 1.352,00 (2 x € 676,00)
- salaris advocaat €
2.228,00(2 x 1 punt tarief V × € 1.114,00)
Totaal € 4.291,96
4.13.
De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan RVO te betalen een bedrag van € 143.652,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- het bedrag van € 72.000,00 met ingang van 10 december 2020,
- het bedrag van € 71.652,51 met ingang van 12 januari 2021,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van RVO tot dit vonnis vastgesteld op € 8.445,43. Wordt bij niet betaling het vonnis aan [gedaagde] betekend, dan moet [gedaagde] € 90,00 extra betalen plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op vandaag vastgesteld op € 4.291,96,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.Art. 6:205 BW