Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1992, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een beschuldiging van verkrachting die zou hebben plaatsgevonden op 1 mei 2021. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. V.C. Andeweg. Tijdens de zitting op 15 november 2023 hebben zowel de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, omdat de aangifte niet voldoende steun vond in ander bewijs. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, stellende dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevatte.
De rechtbank heeft in haar beoordeling het bewijs tegen de verdachte kritisch bekeken. Volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan een bewezenverklaring niet uitsluitend steunen op de verklaring van één getuige. In deze zaak was de aangifte van het slachtoffer de enige directe verklaring, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende ondersteunend bewijs was. Het DNA-onderzoek door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) en de verklaringen van de ouders van het slachtoffer boden geen voldoende steun voor de aangifte. De rechtbank oordeelde dat de aangifte onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het feit had begaan.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. Tevens werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de kosten van de verdachte veroordeeld, tot nu toe begroot op nihil.