ECLI:NL:RBZWB:2023:8304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_684
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor een pluimveehouderij in Woensdrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de wijziging van een pluimveehouderij beoordeeld. De vergunning, verleend op 1 december 2022, betreft aanpassingen aan de stallen, waaronder de emissiepunten en beluchting. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen en dat het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht op het beroep heeft gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 13 oktober 2023 waren de gemachtigden van de eisers en het college aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de vergunninghouder.

De rechtbank concludeert dat het college de vergunning op goede gronden heeft verleend. Eisers betogen dat de Habitatrichtlijn niet in acht is genomen, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunningverlening niet in strijd is met deze richtlijn. De rechtbank legt uit dat richtlijnen lidstaten ruimte geven om zelf te bepalen hoe instandhoudingsmaatregelen worden vormgegeven. De rechtbank wijst erop dat de Wnb de belangen van de Habitatrichtlijn voldoende waarborgt en dat de vergunningverlening niet in strijd is met de nationale wetgeving.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, omdat het college de omgevingsvergunning apart van de Wnb-vergunning mocht verlenen. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/684

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser 1], uit [plaats 1] ,
[eiser 2], uit [plaats 2] en
[eiser 3]uit [plaats 3] , eisers
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht

(gemachtigden: mr. D.M.A.A. Oostvogels, mr. N.J. Prins en [gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [maatschap] uit [plaats 4] (de vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de op 1 december 2022 verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van de bestaande pluimveehouderij van de vergunninghouder. De vergunning is verleend voor de activiteit milieu en gaat over wijzigingen in de stallen, zoals de emissiepunten en de beluchting. Stal 4 is een nieuwe stal ter vervanging van een eerdere stal. In de nieuwe stal wordt het aantal legkippen verminderd.
2. De aanvraag heeft vanaf 29 november 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen in het kader van het toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat tegen dit besluit direct beroep moet worden ingesteld. [1]
2.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en de heer [naam] namens vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Eisers stellen niet dat de omgevingsvergunning niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, maar dat het college de Habitatrichtlijn had moeten betrekken bij zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Moet de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming aanhaken?
6. Eisers stellen dat de vergunning die is vereist op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) had moeten aanhaken bij de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. De omgevingsvergunning mag ook in het geval er sprake is van een voorafgaande aanvraag voor een Wnb-vergunning niet afzonderlijk worden verleend.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Als voor een activiteit naast een omgevingsvergunning voor milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook een vergunning in het kader van de Wnb nodig is, kan de aanvrager kiezen of hij deze trajecten afzonderlijk of gecoördineerd wil doorlopen. Alleen als er op het moment van het besluit over de aanvraag om omgevingsvergunning nog geen Wnb-vergunning is gevraagd of verleend, bestaat de verplichting [2] om tegelijkertijd voor die activiteit een natuurtoestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo aan te vragen. [3]
6.2
Voorafgaand aan de aanvraag (van 18 januari 2021) om omgevingsvergunning is op 31 januari 2016 een aanvraag om een Wnb-vergunning ingediend, die op 22 december 2020 is aangepast. Die aanvraag voor een Wnb-vergunning voorziet onder meer in de activiteiten waarop de aanvraag om de omgevingsvergunning betrekking heeft. Dat betekent dat er geen zogenoemde aanhaakverplichting gold als bedoeld in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De omgevingsvergunning kon dus worden verleend zonder natuurtoestemming.
Heeft de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking en leidt dat tot een andere conclusie over het aanhaken?
7. Eisers stellen dat de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking heeft, omdat deze niet goed verankerd is in de Nederlandse nationale wetgeving. Dat blijkt uit eerdere rechtspraak. [4] Het is in strijd met de Habitatrichtlijn dat alleen provincies en ministeries toestemmingen kunnen verlenen in situaties waarin deze richtlijn van toepassing is. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu niet mocht worden verleend.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend, maar dat is niet in strijd met de Habitatrichtlijn. Richtlijnen richten zich tot lidstaten die deze richtlijnen in hun nationale wetgeving moeten verwerken. Artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn geeft lidstaten de ruimte om zelf te beslissen hoe de instandhoudingsmaatregelen van de speciale beschermingszones (Natura2000-gebieden) worden vormgegeven. De Habitatrichtlijn is in de eerste plaats in de nationale wetgeving verwerkt door de Wnb. Hiermee zijn de belangen die in de Habitatrichtlijn worden beschermd, voldoende vastgelegd in het Nederlandse nationale recht. Dat de Nederlandse regering deze verantwoordelijkheid bij de provincies en ministeries heeft neergelegd is niet in strijd met de Habitatrichtlijn.
7.2
Eisers hebben niet aangegeven op welk punt het verlenen van de omgevingsvergunning inhoudelijk in strijd is met de Habitatrichtlijn. Ze verwijzen naar de uitspraak van een voorzieningenrechter. Deze heeft in die procedure uitgesproken dat er strijd was met de Habitatrichtlijn, althans het Verdrag van Aarhus, omdat de rechtsbescherming niet op orde was. De uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden toegepast. In deze zaak is de uitgebreide voorbereidingsprocedure toegepast, zodat er in dit geval geen sprake is van strijd met het Verdrag van Aarhus en de Habitatrichtlijn in verband met de rechtsbeschermingsprocedures.
Leidt het gebruik van de verleende vergunning tot strijd met de Habitatrichtlijn?
8. Eisers stellen dat het gebruik van de vergunning leidt tot strijd met de Habitatrichtlijn. Er moet immers een passende beoordeling gemaakt worden alvorens een Wnb-vergunning verleend kan worden.
8.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter beoordeling ligt voor of het college op goede gronden een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu heeft verleend. Los daarvan moeten Gedeputeerde Staten besluiten over de Wnb-vergunning. Het is aan Gedeputeerde Staten om een passende beoordeling te maken die vooraf hoort te gaan aan de Wnb-vergunning. Of de Wnb-vergunning moet worden geweigerd of verleend, staat in een afzonderlijke procedure ter beoordeling. Dat het in een geval als dit mogelijk is dat een initiatiefnemer voor een project één van de naar nationaal recht benodigde toestemmingen kan krijgen zonder toetsing aan de inhoudelijke regels die voortvloeien uit de Habitatrichtlijn levert evenmin strijd met die richtlijn op nu het mogen uitvoeren van dat project afhankelijk is van de nog – apart – te verkrijgen toestemming op grond van de Wnb.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond omdat het college de omgevingsvergunning apart van de vergunning op grond van de Wnb mocht verlenen. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. S. Hindriks, leden, in aanwezigheid van mr. R.J. Wesel, griffier op 24 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: [. . .]
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk, [. . .]
i. Het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving. [. . .]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2aa. Activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving (Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten)
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend;
het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 3.3, tweede of zevende lid, 3.8, tweede of zevende lid, 3.10, tweede of derde lid, of 3.31, eerste lid, voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:936
4.Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland. 3 februari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:270