ECLI:NL:RBZWB:2023:8303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke zaak betreffende subsidieregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [opposante] B.V. tegen een eerdere uitspraak waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen een brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 2 maart 2023. De opposante had beroep ingesteld tegen deze brief, maar de rechtbank oordeelde op 22 juni 2023 dat het geschil een civielrechtelijke aangelegenheid betrof en dat de brief geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De opposante heeft verzet ingesteld tegen deze onbevoegdverklaring, waarbij zij aanvoert dat het geschil betrekking heeft op onrechtmatigheden in de subsidieregeling van het Ministerie van VWS. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 12 oktober 2023, waarbij de gemachtigde van de opposante aanwezig was, evenals de advocaten van de minister. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 26 januari 2023 van de opposante als bezwaarschrift moet worden aangemerkt, maar dat de minister in zijn brief van 2 maart 2023 niet ondubbelzinnig heeft beslist op dit bezwaarschrift.

De rechtbank concludeert dat de brief van de minister geen besluit is in de zin van de Awb, waardoor er geen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Het verzet van de opposante is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de eerdere onbevoegdverklaring in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2250 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 op het verzet van

[opposante] B.V., te [plaats] , opposante

gemachtigde: mr. E. de Vries.

Procesverloop

1.1.
Opposante heeft beroep ingesteld tegen de brief van 2 maart 2023 van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (hierna: de minister) .
1.2.
Met de uitspraak van 22 juni 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
1.3.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Gemachtigde van opposante is verschenen. Namens de minister zijn mr. E. van Brandwijk en mr. I.L.A. Langerak verschenen.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het in deze zaak gaat om een civielrechtelijke aangelegenheid en dat de reactie op het verzoek van opposante geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb dat voor bezwaar en beroep vatbaar is.
2.1.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.2.
Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het geschil onrechtmatigheden betreft in de subsidieregeling (Open House regeling) van het Ministerie van VWS. Opposante stelt dat een dergelijk geschil valt onder het algemeen bestuursrecht. Opposante stelt dat de rechtbank zijn rechten en belangen heeft geschaad doordat er nu weer drie maanden verstreken zijn en de minister weigert in te gaan op zijn argumenten.
2.3.
De rechtbank overweegt dat beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een (publiekrechtelijk) besluit van een bestuursorgaan. [1] Een beslissing van een bestuursorgaan op een bezwaarschrift is per definitie een besluit in de zin van de Awb. Voor de ontvankelijkheid van het beroep tegen een beslissing op een bezwaarschrift, is de ontvankelijkheid van dat bezwaarschrift zelf niet van belang. [2] In beroep kan dan door de bestuursrechter worden getoetst of het bestuursorgaan tot een juist oordeel is gekomen over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
2.4.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de brief van opposante van 26 januari 2023 als een bezwaarschrift moet worden aangemerkt.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 26 januari 2023 van opposante om de volgende redenen als een bezwaarschrift moet worden beschouwd. Opposante heeft bovenaan de brief vermeld
: “bezwaar niet betalen additionele vergoeding door VWS aan Digeketen in januari 2023”. Verder heeft de minister opposante zelf gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en op de wijze waarop dit kan worden gemaakt. De minister heeft de brief van opposante, gelet op het antwoord in de brief van 2 maart 2023, kennelijk ook opgevat als bezwaarschrift. Daarin heeft de minister immers geschreven
“Op 26 januari 2023 heb ik van u begrepen dat u formeel bezwaar in wilde dienen …”.
2.6.
Vervolgens is het de vraag of de minister met de brief van 2 maart 2023 een beslissing op dit bezwaarschrift heeft gegeven.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewoordingen van de brief volgt dat de minister, anders dan opposante aanneemt, hiermee niet heeft beslist op het bezwaarschrift. De minister schrijft in deze brief
“een bezwaar zou naar alle waarschijnlijkheid daarom niet-ontvankelijk worden verklaard …”. Hiermee is niet ondubbelzinnig beslist op het bezwaar. De minister heeft ervoor gekozen om opposantes brief te beoordelen als een civiele sommatie.
2.8.
De rechtbank vat de brief van 2 maart 2023 van de minister ook niet op als een weigering te beslissen op het bezwaar, gelet op de mededeling ter zitting dat de minister bereid is alsnog op het bezwaar te beslissing als dat nodig is.
2.9.
Het standpunt van de minister dat het niet zinvol is om te beslissen op het bezwaar omdat het een civiele aangelegenheid is en opposante daar niet verder mee komt, is overigens geen reden om niet te beslissen op het bezwaar. Dat is immers het geschilpunt wat partijen verdeeld houdt en opposante aan de bestuursrechter wil voorleggen. Ter voorlichting aan opposante wijst de rechtbank erop dat er wettelijke mogelijkheden zijn om de minister door middel van een ingebrekestelling ertoe te bewegen een beslissing op het bezwaar te nemen.
2.10.
Omdat de brief van de minister van 2 maart 2023 geen besluit is in de zin van de Awb kan daartegen geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
2.11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 24 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:1 van de Awb in samenhang met artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:557, rechtsoverweging 4.