ECLI:NL:RBZWB:2023:8268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/02/407548 / HA ZA 23-146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in aannemingsovereenkomst met discussie over prijsafspraken en betaling van facturen

In deze verzetzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023, staat de vraag centraal of er tussen partijen een vaste prijs of een prijsafspraak op regiebasis is overeengekomen voor de verrichte werkzaamheden. Eiser, een aannemersbedrijf, heeft in opdracht van derden twee woningen gebouwd, waarbij gedaagde, een metselbedrijf, in onderaanneming het metselwerk heeft uitgevoerd. Er ontstond een geschil over de betaling van zeven facturen ter hoogte van € 25.476,25, die eiser onbetaald liet. Gedaagde heeft eiser gedagvaard en vorderde betaling, waarop de rechtbank een verstekvonnis heeft gewezen omdat eiser niet was verschenen. Eiser heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en vorderde vernietiging ervan, met afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van gedaagde.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de werkzaamheden op regiebasis zijn uitgevoerd. Eiser stelt dat er een vaste prijs van € 31.000,00 is overeengekomen, wat door gedaagde niet adequaat is weerlegd. De rechtbank concludeert dat eiser, ongeacht de prijsafspraak, een bedrag van € 31.000,00 exclusief btw aan gedaagde verschuldigd is. Eiser heeft tot nu toe € 24.520,55 betaald, waardoor er nog een bedrag van € 6.479,45 openstaat. Gedaagde heeft recht op wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 28 november 2022.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van gedaagde met betrekking tot btw en buitengerechtelijke kosten beoordeeld. De vordering tot vergoeding van btw is afgewezen, omdat gedaagde geen btw in rekening heeft gebracht. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is toegewezen tot het wettelijk vastgestelde tarief. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat hij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De rechtbank vernietigt het verstekvonnis en wijst de vorderingen van gedaagde toe, met inachtneming van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/407548 / HA ZA 23-146
Vonnis in verzet van 29 november 2023
in de zaak van
[eiser] handelend onder de naam [bedrijf eiser],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: ‘ [eiser] ’,
advocaat: mr. T.J.K. van Santen te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde] BV,
te [plaats 2] ,
hierna te noemen: ‘ [gedaagde] ’,
advocaat: mr. E. Beele te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 april 2023, met de daarin genoemde stukken;
  • de door [gedaagde] nagezonden producties 18 en 19;
  • de door [eiser] nagezonden producties 29 tot en met 34;
  • de mondelinge behandeling van 26 september 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Mr. Beele heeft spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft een aannemersbedrijf dat zich bezighoudt met de bouw van, onder andere, woningen. [gedaagde] is een bedrijf dat, veelal in onderaanneming, metselwerken verricht.
2.2.
[eiser] heeft in opdracht van derden twee woningen gebouwd in [plaats 3] . [gedaagde] heeft in onderaanneming het metselwerk aan deze woningen verricht.
2.3.
Tussen partijen is discussie ontstaan over betaling van een zevental facturen voor een bedrag in totaal € 25.476,25, voor door [gedaagde] verrichte werkzaamheden. [eiser] heeft die facturen onbetaald gelaten.
2.4.
Op 28 december 2022 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard voor de rechtbank in Breda. [gedaagde] heeft betaling van [eiser] gevorderd van de achterstallige facturen ter hoogte van € 25.476,25, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, btw en buitengerechtelijke kosten van € 875,00.
2.5.
[eiser] is in die procedure niet verschenen. Op 8 februari 2023 heeft de rechtbank daarom een verstekvonnis tegen [eiser] gewezen (zaaknummer C/02/405011 / HA ZA 23-10) en de vorderingen van [gedaagde] toegewezen.
2.6.
Op 2 maart 2023 is [eiser] deze verzetprocedure gestart. [eiser] vordert vernietiging van het verstekvonnis van 8 februari 2023. Daarnaast verzoekt [eiser] de oorspronkelijke vorderingen van [gedaagde] af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.7.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van [eiser] tot vernietiging van het verstekvonnis moet worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de rechtbank?

Vaste prijs of regie?
3.1.
Partijen discussiëren over de vraag of zij in de aanneemovereenkomst een vaste aanneemsom zijn overeengekomen of dat zij zijn overeengekomen dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden zullen worden gedeclareerd op regiebasis.
3.2.
[gedaagde] stelt dat zij haar werkzaamheden op regiebasis heeft uitgevoerd. Volgens [gedaagde] is [eiser] daarom een redelijke prijs [1] voor de werkzaamheden van [gedaagde] verschuldigd. In dit geval wordt die prijs bepaald door (a) het tussen partijen overeengekomen uurloon van € 45,00 exclusief btw en (b) het aantal uren dat [gedaagde] heeft gewerkt. De uitvoerder van [eiser] heeft de door [gedaagde] gewerkte uren wekelijks op de werkbriefjes afgetekend. [eiser] heeft de uren daarmee gecontroleerd en geaccepteerd. [gedaagde] heeft die uren vervolgens gefactureerd en [eiser] heeft die uren betaald. Het wekenlang aftekenen, factureren en betalen van de gewerkte uren voor € 45,00 exclusief btw per uur bewijst dat sprake is van een regie-overeenkomst. Bij een vaste aanneemsom heeft een verantwoording van het aantal gewerkte uren namelijk geen betekenis. [gedaagde] vordert daarom betaling van de door haar bij [eiser] in rekening gebrachte, maar door [eiser] onbetaald gelaten facturen met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] [2] .
3.3.
[eiser] verweert zich met de stelling dat [gedaagde] haar werkzaamheden heeft uitgevoerd op basis van een vaste prijs van € 31.000,00 exclusief btw. Die afspraak is in een e-mailbericht van 19 juli 2022 door [eiser] aan [gedaagde] bevestigd [3] . Die afspraak blijkt ook uit een handgeschreven notitie van [eiser] op de offerte uit 2021 [4] . Uit die handgeschreven notitie blijkt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met de vaste prijs. Aanvankelijk had [gedaagde] in 2021 een offerte uitgebracht voor een totaalbedrag van € 27.083,55 exclusief btw. Later gaf [gedaagde] aan dat zij zich bij de berekening van de vaste prijs had verrekend. [gedaagde] vertelde dat zij een prijs van € 33.000,00 exclusief btw had moeten vragen. Partijen zijn daarop in juli 2022 met elkaar in gesprek gegaan en hebben afgesproken om de vaste prijs aan te passen naar € 31.000,00 exclusief btw. Het is juist dat [eiser] , ondanks de overeengekomen vaste prijs, werkbriefjes van [gedaagde] heeft afgetekend. [gedaagde] maakte voor zijn werkzaamheden namelijk gebruik van zzp-ers. [gedaagde] heeft aan [eiser] gevraagd of hij aan het einde van de week de werkbriefjes voor de gewerkte uren van de zzp-ers wilde aftekenen. Op deze wijze kon [gedaagde] de door de zzp-ers in rekening gebrachte uren controleren. Hoewel dat de verantwoordelijkheid van [gedaagde] is, is [eiser] daarmee akkoord gegaan. [eiser] stelt een bedrag van € 24.520,55 exclusief btw aan [eiser] te hebben betaald. Uitgaande van de overeengekomen vaste prijs van € 31.000,00 exclusief btw resteert voor [eiser] daarom nog te betalen een bedrag van (€ 31.000,00 – € 24.520,55 =) € 6.479,45 exclusief btw. [eiser] meent dat hij betaling van dit bedrag mag opschorten, althans dat hij dit bedrag mag verrekenen, althans dat hij de overeenkomst gedeeltelijk kan ontbinden. [gedaagde] heeft haar werkzaamheden namelijk slordig uitgevoerd, waardoor op verschillende plaatsen cementsluiter is ontstaan. [eiser] heeft hierdoor schade geleden, zo stelt [eiser] .
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van [gedaagde] ligt te bewijzen [5] dat partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden op regiebasis zouden worden uitgevoerd. De rechtbank zal echter niet overgaan tot het toelaten van dit bewijs door [gedaagde] , omdat dit bewijs niet ter zake dienend is. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
3.5.
Voor het geval [gedaagde] zou slagen in haar bewijs dat sprake is van een aanneemovereenkomst op regiebasis, heeft te gelden dat [eiser] een redelijk prijs aan [gedaagde] verschuldigd is. De vraag is wat in dit geval een redelijke prijs is. [gedaagde] heeft op 15 mei 2021 in eerste instantie een offerte uitgebracht van € 27.083,55 exclusief btw. Die vaste prijs was op dat moment voor [gedaagde] kennelijk een redelijke prijs. Na aanvang van de werkzaamheden in mei 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zij de verkeerde stenen had geoffreerd en het werk bij nader inzien niet voor die prijs kon uitvoeren. Partijen zijn daarop met elkaar in overleg getreden. [gedaagde] stelt dat zij tijdens dat gesprek geen richtprijs heeft kunnen geven en dat partijen daarom zijn overeengekomen dat op regiebasis zou worden afgerekend. Het is in dat geval aan [gedaagde] om te onderbouwen wat dan wel een redelijke prijs is en waarom het door haar gevorderde bedrag van € 25.476,25 onderdeel uitmaakt van die redelijke prijs. Dat heeft [gedaagde] volstrekt onvoldoende gedaan, met name gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] . [eiser] heeft namelijk gemotiveerd aangevoerd dat een bedrag van € 31.000,- een redelijke prijs is. [eiser] heeft daarbij aangegeven dat [gedaagde] tijdens het gesprek heeft aangegeven dat hij eigenlijk € 33.000,- had moeten vragen, maar dat [eiser] een bedrag van € 30.379,50 had begroot [6] en dat partijen daarom in het midden op een bedrag van € 31.000,- zijn uitgekomen. Los van de vraag of partijen dit bedrag al dan niet als vaste prijs zijn overeengekomen, vormt dit standpunt van [eiser] een onderbouwing voor de hoogte van de prijs die volgens [eiser] redelijk is. [gedaagde] heeft dit verweer onvoldoende weerlegd. [eiser] heeft immers op geen enkele manier geconcretiseerd waarom de volgens haar redelijke prijs, waar het bedrag van € 25.476,25 onderdeel van uitmaakt, zoveel hoger is dan het in eerste instantie ingeschatte bedrag van € 27.083,55 exclusief btw. Dat verschil in prijs kan verschillende oorzaken hebben, maar [eiser] heeft die oorzaken niet aan de rechtbank uitgelegd en onderbouwd. Zij heeft enkel aangegeven dat de uren die in rekening zijn gebracht daadwerkelijk zijn gewerkt omdat ze zijn afgetekend. Daarmee is de redelijkheid van deze uren en het totaal gefactureerde bedrag echter nog niet gegeven. De rechtbank ziet daarom het standpunt van [eiser] als een voldoende aanknopingspunt voor een door [gedaagde] aan [eiser] verschuldigde redelijke prijs. De conclusie is daarom dat zowel in de situatie waarin bewezen wordt dat sprake is van een aanneemovereenkomst op regiebasis als dat sprake is van een aanneemovereenkomst met een vaste prijs, de rechtbank tot de conclusie komt dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van in totaal € 31.000,00 exclusief btw verschuldigd is. Het door [gedaagde] aangeboden bewijs is daarom niet ter zake dienend en zal worden gepasseerd.
3.6.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] een bedrag van € 24.520,55 exclusief btw aan [gedaagde] heeft betaald. Uitgaande van een totaal verschuldigd bedrag van € 31.000,00 exclusief btw, is [eiser] daarmee nog een bedrag van € 6.479,45 exclusief btw aan [gedaagde] verschuldigd.
Verrekening en opschorting
3.7.
Het beroep van [eiser] op verrekening van zijn schade met het nog door hem aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 6.479,45 exclusief btw, kan niet slagen. Het verrekeningsverweer van [eiser] is namelijk niet op een eenvoudige wijze vast te stellen [7] . [eiser] stelt dat [gedaagde] heeft nagelaten de cementsluier te verwijderen, terwijl [gedaagde] haar tekortkoming wel heeft erkend. [gedaagde] heeft weliswaar aangeboden het metselwerk te herstellen, maar daarbij heeft [gedaagde] aangegeven het metselwerk met een hoge druk te gaan reinigen. Volgens [eiser] is dat een onverantwoordelijk wijze van herstel, omdat het de gevels zal beschadigen. Daarom heeft [eiser] die wijze van herstel geweigerd. [gedaagde] heeft vervolgens geweigerd de cementsluiter op een verantwoorde wijze te verwijderen, zo stelt [eiser] . [gedaagde] stelt daarentegen dat zij de cementsluier op een verantwoorde manier, met hogedrukspuit, had kunnen verwijderen. Volgens [gedaagde] is haar daarom ten onrechte de gelegenheid onthouden om zelf voor het gewenste herstel zorg te dragen.
Gelet op deze discussie tussen partijen zal de rechtbank de wijze van herstel, de vermeende tekortkomingen van partijen hierin, de vermeende schade en het causaal verband tussen de vermeende tekortkomingen en de vermeende schade, nader moeten onderzoeken. Het verrekeningsverweer is daarom niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Omdat [eiser] geen vordering in reconventie heeft ingesteld, kan de rechtbank bovengenoemde punten op dit moment niet beoordelen. Aan dit verweer van [eiser] wordt daarom voorbij gegaan.
3.8.
Het beroep van [eiser] op opschorting kan ook niet slagen. [eiser] doet dit beroep op opschorting in eerste instantie voor de periode dat [gedaagde] het smetwerk nog niet heeft verwijderd en in tweede instantie voor de periode dat [gedaagde] het aan [eiser] toekomende bedrag aan vervangende schadevergoeding nog niet heeft voldaan. Tussen partijen staat vast dat het smetwerk inmiddels is verwijderd, zodat dat geen grond voor opschorting oplevert. Daarnaast is hierboven overwogen dat [eiser] (bij wijze van verweer) geen vervangende schadevergoeding toekomt, zodat ook dat geen grond voor opschorting vormt. Ook aan dit verweer van [eiser] wordt daarom voorbij gegaan.
Gedeeltelijke ontbinding
3.9.
Het door [eiser] ter zitting aangevoerde verweer dat de aanneemovereenkomst gedeeltelijk moet worden ontbonden, faalt. [eiser] heeft dit verweer ter zitting in het geheel niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
Wettelijke handelsrente
3.10.
De door [gedaagde] gevorderde wettelijke handelsrente over het bedrag van € 6.479,45 exclusief btw vanaf 28 november 2022 tot aan de dag van volledige betaling zal worden toegewezen, omdat [eiser] hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
Btw
3.11.
[gedaagde] vordert voorts vergoeding van de over het bedrag van € 6.479,45 (en wettelijke handelsrente) verschuldigde omzetbelasting. De rechtbank wijst die vordering af. Uit de door [gedaagde] aan [eiser] verzonden facturen blijkt namelijk dat [gedaagde] in het geheel geen btw bij [eiser] in rekening brengt. Daarom valt niet in te zien waarom [gedaagde] de btw in deze procedure als schade van [eiser] kan vorderen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen deze vordering nader te onderbouwen, maar dat heeft zij niet gedaan.
Buitengerechtelijke kosten
3.12.
[gedaagde] vordert tot slot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het ‘Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten’ (hierna: ‘ het Besluit ’) is van toepassing, omdat het verzuim van [eiser] na 1 juli 2012 is ingetreden. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 875,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 698,97 bij een hoofdsom van € 6.479,45. De rechtbank wijst daarom een bedrag van € 698,97 toe.
3.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
6.479,45
- buitengerechtelijke incassokosten
698,97
+
Totaal
7.178,42
Proceskosten
3.14.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.016,00
(2,00 punten × € 508,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.153,43
3.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
vernietigt het op 8 februari 2023 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer C/02/405011 / HA ZA 23-10;
en opnieuw rechtdoende:
4.2.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 7.178,42, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 6.479,45 vanaf 28 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op 4.153,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.4.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad [8] ;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door Fleskens en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 29 november 2023.

Voetnoten

1.artikel 7:752 Burgerlijk Wetboek
2.producties 7 tot en met 13 bij dagvaarding
3.productie 4 bij conclusie van antwoord
4.nagezonden productie 18 aan de zijde van [gedaagde]
5.artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
6.nagezonden productie 18 aan de zijde van [gedaagde]
7.artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek
8.Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen in het vonnis uitgevoerd moeten worden ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.