In deze verzetzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2023, staat de vraag centraal of er tussen partijen een vaste prijs of een prijsafspraak op regiebasis is overeengekomen voor de verrichte werkzaamheden. Eiser, een aannemersbedrijf, heeft in opdracht van derden twee woningen gebouwd, waarbij gedaagde, een metselbedrijf, in onderaanneming het metselwerk heeft uitgevoerd. Er ontstond een geschil over de betaling van zeven facturen ter hoogte van € 25.476,25, die eiser onbetaald liet. Gedaagde heeft eiser gedagvaard en vorderde betaling, waarop de rechtbank een verstekvonnis heeft gewezen omdat eiser niet was verschenen. Eiser heeft vervolgens verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en vorderde vernietiging ervan, met afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van gedaagde.
De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de werkzaamheden op regiebasis zijn uitgevoerd. Eiser stelt dat er een vaste prijs van € 31.000,00 is overeengekomen, wat door gedaagde niet adequaat is weerlegd. De rechtbank concludeert dat eiser, ongeacht de prijsafspraak, een bedrag van € 31.000,00 exclusief btw aan gedaagde verschuldigd is. Eiser heeft tot nu toe € 24.520,55 betaald, waardoor er nog een bedrag van € 6.479,45 openstaat. Gedaagde heeft recht op wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 28 november 2022.
Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van gedaagde met betrekking tot btw en buitengerechtelijke kosten beoordeeld. De vordering tot vergoeding van btw is afgewezen, omdat gedaagde geen btw in rekening heeft gebracht. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is toegewezen tot het wettelijk vastgestelde tarief. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat hij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De rechtbank vernietigt het verstekvonnis en wijst de vorderingen van gedaagde toe, met inachtneming van de proceskosten.