ECLI:NL:RBZWB:2023:8265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
02-249910-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door diverse messteken, geen voorbedachte raad

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 oktober 2022, waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een emotionele gemoedstoestand verkeerde en niet met voorbedachte rade handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar opzettelijk handelde, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om het slachtoffer te doden. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drieënhalf jaar op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die lichamelijk en psychisch letsel had opgelopen door de steekpartij. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 19.138,87, bestaande uit materiële en immateriële schade, toewijsbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-249910-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, te Middelburg,
raadsvrouw mr. N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] heeft gestoken met een mes op verschillende plekken in zijn lichaam, ten laste gelegd in drie verschillende varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot moord, heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde voorbedachte raad. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte het opzet had op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Ten slotte kan volgens de verdediging op basis van de letselbeschrijving in het dossier niet worden bewezen dat in het geval van de steekwonden in de wang, het bovenbeen en de ringvinger sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het primair ten laste gelegde feit - voorbedachte raad
De rechtbank begrijpt uit het verweer van de verdediging dat is bedoeld te betogen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit (poging moord).
De verdachte heeft bij de politie en op zitting het volgende verklaard.
Op de bewuste dag, 1 oktober 2022, was verdachte naar [naam] gegaan, in de veronderstelling dat zij hun relatie weer nieuw leven in konden blazen. Toen hij daar was kwam aangever langs. Verdachte wist niet waarom aangever aan de deur stond, omdat hij ervan uit was gegaan dat de relatie die [naam] met aangever had voorbij was. Nadat er een woordenwisseling had plaatsgevonden tussen aangever en de dochter van [naam] en verdachte, is [naam] met aangever weggegaan uit de woning. Verdachte bleef achter in de woning van [naam] . Op dat moment stortte zijn wereld in. Hij had het gevoel dat hij was voorgelogen door [naam] en hij zag de kans op hereniging met zijn gezin verdwijnen. Hij dronk toen vier of vijf glazen Bacardi , nadat hij eerder op de dag ook al vier tot vijf blikjes bier had gedronken. Hierna is hij [naam] gaan zoeken op straat, bij buren en bij de broer van [naam] . Daarna is hij teruggegaan naar de woning. Toen [naam] daar naar binnen kwam om haar tas te pakken is verdachte naar buiten gerend. Hij wilde aangever, die nog in zijn auto zat, duidelijk maken dat hij weg moest blijven van zijn gezin. Om zijn woorden kracht bij te zetten had hij een mes meegenomen dat al op de tafel lag. Vanaf dat moment kan verdachte zich niet meer herinneren wat er is gebeurd.
Aangever heeft verklaard dat toen verdachte was aangekomen bij de auto waarin aangever zat, verdachte hem vroeg waar aangever en [naam] het over hadden gehad toen ze samen weg waren. Toen aangever zei dat ze het nergens over hadden gehad heeft verdachte aangever door het open autoraam op vier plaatsen in zijn lichaam gestoken: in het bovenbeen links, links boven in de buik, in zijn linker wang (en tong) en in zijn linker ringvinger.
De verklaring van verdachte wordt op diverse onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van aangever en [naam] . De rechtbank gaat daarom uit van de door verdachte afgelegde verklaring over de gebeurtenissen op
1 oktober 2022.
Uit de verklaring van aangever en de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich die bewuste dag onverwacht geconfronteerd zag met aangever, waarna [naam] met aangever de woning verliet. De dag nam daarmee een wending die verdachte vooraf niet had voorzien en die hem aangreep. In die gemoedstoestand is hij (sterke) alcoholhoudende drank gaan drinken, terwijl hij al enkele biertjes op had, is hij, zonder succes, [naam] gaan zoeken en weer teruggekeerd naar haar woning. Toen [naam] na enige tijd terugkeerde naar haar woning, had verdachte het idee dat aangever in de buurt was, heeft hij een mes dat op de tafel lag gepakt, is hij naar buiten gerend en heeft hij aangever, terwijl die in zijn auto zat, vier keer gestoken. Gelet op deze gang van zaken heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in een opwelling en was in de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde kalm beraad en rustig overleg niet mogelijk.
De rechtbank acht de tenlastegelegde voorbedachte raad daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De omstandigheid dat er in de korte tijdspanne van het naar buiten rennen tot en met de laatste steek mogelijk momenten waren waarin gelegenheid bestond tot het nadenken over zijn handelen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook de aanwezigheid van een vijl voor het slijpen van messen op de tafel in de woning ziet de rechtbank niet als redengevend voor de voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt immers niet dat verdachte het mes voorafgaand aan het incident heeft geslepen met de intentie om aangever aan te vallen met een scherp mes. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte op het moment dat hij in de woning van [naam] was niet kon weten dat aangever terug zou komen naar de woning. De rechtbank ziet in het dossier evenmin aanwijzingen voor de stelling van de officier van justitie dat verdachte al vóórdat [naam] naar huis terugkeerde op zoek was naar aangever.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Het subsidiair ten laste gelegde feit - opzet op de dood
De rechtbank begrijpt uit het verweer van de verdediging dat is bedoeld te betogen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit (poging doodslag).
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte onvoorwaardelijk opzet had om verdachte te doden. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier komt naar voren dat aangever onder meer is gestoken in zijn linker wang, in zijn linker bovenbeen en boven in zijn buik links. In de buik bevinden zich vitale organen. In het bovenbeen loopt een slagader. Het is een feit van algemene bekendheid dat steekverwondingen op deze plaatsen in het lichaam de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen. Het steken in de wang is op zichzelf niet levensbedreigend, maar de wang is wel vlakbij de halsslagader. Door zo dicht in de buurt van de halsslagader te steken is de rechtbank van oordeel dat ook met die steek de aanmerkelijke kans op de dood bestond. De rechtbank gaat ervan uit dat dit steken, gelet op zijn gemoedstoestand en de hoeveelheid door hem genuttigde drank, ongecontroleerd verliep. Verdachte had gelet op zijn ongecontroleerde manier van handelen immers evengoed de hals van aangever kunnen raken.
Verder blijkt uit de verklaring van aangever dat de steek in het bovenbeen met kracht werd toegebracht. Uit de medische informatie volgt dat door de steek in de bovenbuik ook de dunne darm op twee plaatsen was geperforeerd en dat de steekverwonding in de wang doorliep in de tong. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook op die plaatsen met kracht heeft gestoken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat door de door verdachte toegebrachte steekverwondingen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestond.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte, in de hierboven omschreven gemoedstoestand en onder invloed van alcoholhoudende drank, naar de auto is gerend en na een kort gesprek met aangever door het open autoraam met kracht, ongecontroleerd op hem is gaan insteken. Daarnaast stak verdachte in op een slachtoffer dat zich nauwelijks tegen zijn aanval kon verweren of zich aan zijn aanval kon onttrekken, omdat hij op de bestuurdersstoel in zijn auto zat.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het subsidiair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 1 oktober 2022 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen
met een mes in het gezicht en de buik en een been heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor het primair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging kan alleen zware mishandeling bewezen worden en daarbij past een andere strafmaat dan door de officier van justitie geëist. Verdachte zit ruim 400 dagen in voorlopige hechtenis. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest is volgens de verdediging passend bij dat feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn wang, bovenbeen en bovenbuik te steken. Verdachte heeft daardoor het leven van het slachtoffer op het spel gezet. Dat het steken door verdachte geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die niet is te danken aan het handelen van verdachte. Uit de slachtofferverklaring en de toelichting bij zijn vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer nog steeds de gevolgen van dit feit ondervindt. Hij heeft door het handelen van de verdachte lichamelijk en psychisch letsel opgelopen.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het feit plaatsgevonden op straat, waar mensen zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen daarvan. Dit veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
In haar adviesrapport van 4 april 2023 heeft Reclassering Nederland naar voren gebracht dat risicofactoren worden gesignaleerd op het gebied van de relatie met de (ex)partner, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Deze risicofactoren lopen samen ten tijde van het feit. De reclassering kan het risico op herhaling en op letselschade niet inschatten omdat er teveel informatie over het psychosociaal functioneren van verdachte ontbreekt.
[GZ-psycholoog] heeft verdachte onderzocht en daarover gerapporteerd op 30 augustus 2023. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat geen sprake is van een psychische stoornis, ook niet ten tijde van het bewezenverklaarde feit. De psycholoog heeft daarom geadviseerd het feit volledig aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Er wordt geen zorg- of behandeltraject geadviseerd.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige over en zal het bewezen verklaarde feit volledig aan de verdachte toerekenen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Alles afwegende acht zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drieënhalf jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 49.311,59 voor het bewezenverklaarde feit, waarvan € 9.311,59 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering voor wat betreft de materiële schade op de volgende punten betwist:
- de eigen bijdrage van de WMO (primaire vordering € 456,-, subsidiaire vordering
€ 228,-);
  • de kosten voor de ergotherapie (€ 138,65);
  • de schade aan de auto (verhoging naar € 4.840,- na eerder gevorderd bedrag van
€ 80,-).
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is door de verdediging naar voren gebracht dat die, gelet op de ter onderbouwing van deze schadepost bijgevoegde jurisprudentie, wel hoog is.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
- de eigen bijdrage voor de WMO
De verdediging heeft voldoende gemotiveerd betwist dat het primair gevorderde bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt. Onduidelijk is gebleven of de aanvraag voor de komende periode vanaf 1 november 2023 is toegewezen, waar bij het primair gevorderde bedrag vanuit is gegaan. De rechtbank zal daarom toewijzen het subsidiair onder deze schadepost gevorderde bedrag van € 228,-, te weten het bedrag van de al gemaakte kosten over de periode van 1 november 2022 tot 1 november 2023. Het meer gevorderde met betrekking tot deze schadepost wijst de rechtbank af.
- de kosten voor ergotherapie en daarmee samenhangend de kosten van het eigen risico voor 2023
Uit de onderbouwing in bijlage 13 van de gevorderde kosten van het eigen risico over 2023 volgt dat de kosten voor ergotherapie ter hoogte van € 138,65 in het kader van het eigen risico door verdachte zijn betaald, waarbij als indieningsdatum van de nota is opgenomen
11 april 2023. De kosten van de ergotherapie zijn daarnaast ook als afzonderlijke schadepost opgevoerd. Nu de gevorderde kosten voor ergotherapie al zijn meegenomen als kosten waaruit het gevorderde eigen risico over 2023 bestaat zal de rechtbank de afzonderlijk gevorderde kosten voor ergotherapie afwijzen.
Voor wat betreft de kosten van het eigen risico over 2023 overweegt de rechtbank dat zij deze schadepost zal toewijzen tot een bedrag van € 338,93. Het overzicht in bijlage 13 waarin dit bedrag als totaalbedrag wordt genoemd ziet op nota’s die zijn ingediend in de periode van 7 februari 2023 tot en met 11 april 2023. De nota betreffende ziekenhuiszorg (Stichting Hand- en Polscentrum) ter hoogte van € 972,72 met indieningsdatum 13 februari 2023 is daar gelet op de genoemde notabedragen die samen € 338,93 vormen niet bij betrokken, terwijl dat vanwege de indieningsdatum wel voor de hand had gelegen. De rechtbank ziet in deze nota daarom geen aanleiding om voor het eigen risico over 2023 het maximale eigen risico van € 385,- toe te wijzen.
- de schade aan de auto
Door de verdediging is gemotiveerd betwist dat het als laatste gevorderde bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt. De verhoging van het eerder gevorderde bedrag van
€ 80,- naar een bedrag van € 4.840,- lijkt niet in verhouding te staan tot de leeftijd en de daarmee samenhangende waarde van de auto. Wat het precieze bouwjaar van de auto is,
is niet bekend. Daarbij komt dat de in eerste instantie gevorderde schade van € 80,-, gelet op de onderbouwing daarvan in productie 14, zag op schade aan de stoelbekleding, terwijl in de onderbouwing van de verhoging in productie 18 wordt gesproken over schade aan de linker portierbekleding.
Nader onderzoek hiernaar vormt naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces. Omdat door de bij productie 14 bijgevoegde foto aannemelijk is gemaakt dat er wel schade is ontstaan aan de auto door het handelen van verdachte zal de rechtbank het eerder gevorderde bedrag van € 80,- toewijzen. De rechtbank zal verdachte voor deze schadepost ten aanzien van het meergevorderde niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht de overige gevorderde materiële schade toewijsbaar, omdat deze schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit en omdat die schade niet is betwist.
Immateriële schade
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 15.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 4.138,87 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,- aan immateriële schade, zijnde een totaalbedrag van € 19.138,87.
De vordering wordt tot een bedrag van € 228,- (extra primair eigen risico WMO) + € 138,65 (ergotherapie) + € 46,07 (eigen risico 2023) afgewezen, en voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Subsidiair Poging tot doodslag;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3,5 (drieënhalf) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 19.138,87 (negentienduizendhonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent), waarvan € 4.138,87 (vierduizendhonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent) aan materiële schade en
€ 15.000 (vijftienduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 19.138,87 (negentienduizendhonderdachtendertig euro en zevenentachtig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 130 (honderddertig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst de vordering voor materiële schade tot een bedrag van € 412,72 af;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2023.