4.3.2De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Het primair ten laste gelegde feit - voorbedachte raad
De rechtbank begrijpt uit het verweer van de verdediging dat is bedoeld te betogen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit (poging moord).
De verdachte heeft bij de politie en op zitting het volgende verklaard.
Op de bewuste dag, 1 oktober 2022, was verdachte naar [naam] gegaan, in de veronderstelling dat zij hun relatie weer nieuw leven in konden blazen. Toen hij daar was kwam aangever langs. Verdachte wist niet waarom aangever aan de deur stond, omdat hij ervan uit was gegaan dat de relatie die [naam] met aangever had voorbij was. Nadat er een woordenwisseling had plaatsgevonden tussen aangever en de dochter van [naam] en verdachte, is [naam] met aangever weggegaan uit de woning. Verdachte bleef achter in de woning van [naam] . Op dat moment stortte zijn wereld in. Hij had het gevoel dat hij was voorgelogen door [naam] en hij zag de kans op hereniging met zijn gezin verdwijnen. Hij dronk toen vier of vijf glazen Bacardi , nadat hij eerder op de dag ook al vier tot vijf blikjes bier had gedronken. Hierna is hij [naam] gaan zoeken op straat, bij buren en bij de broer van [naam] . Daarna is hij teruggegaan naar de woning. Toen [naam] daar naar binnen kwam om haar tas te pakken is verdachte naar buiten gerend. Hij wilde aangever, die nog in zijn auto zat, duidelijk maken dat hij weg moest blijven van zijn gezin. Om zijn woorden kracht bij te zetten had hij een mes meegenomen dat al op de tafel lag. Vanaf dat moment kan verdachte zich niet meer herinneren wat er is gebeurd.
Aangever heeft verklaard dat toen verdachte was aangekomen bij de auto waarin aangever zat, verdachte hem vroeg waar aangever en [naam] het over hadden gehad toen ze samen weg waren. Toen aangever zei dat ze het nergens over hadden gehad heeft verdachte aangever door het open autoraam op vier plaatsen in zijn lichaam gestoken: in het bovenbeen links, links boven in de buik, in zijn linker wang (en tong) en in zijn linker ringvinger.
De verklaring van verdachte wordt op diverse onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van aangever en [naam] . De rechtbank gaat daarom uit van de door verdachte afgelegde verklaring over de gebeurtenissen op
1 oktober 2022.
Uit de verklaring van aangever en de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte zich die bewuste dag onverwacht geconfronteerd zag met aangever, waarna [naam] met aangever de woning verliet. De dag nam daarmee een wending die verdachte vooraf niet had voorzien en die hem aangreep. In die gemoedstoestand is hij (sterke) alcoholhoudende drank gaan drinken, terwijl hij al enkele biertjes op had, is hij, zonder succes, [naam] gaan zoeken en weer teruggekeerd naar haar woning. Toen [naam] na enige tijd terugkeerde naar haar woning, had verdachte het idee dat aangever in de buurt was, heeft hij een mes dat op de tafel lag gepakt, is hij naar buiten gerend en heeft hij aangever, terwijl die in zijn auto zat, vier keer gestoken. Gelet op deze gang van zaken heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in een opwelling en was in de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde kalm beraad en rustig overleg niet mogelijk.
De rechtbank acht de tenlastegelegde voorbedachte raad daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De omstandigheid dat er in de korte tijdspanne van het naar buiten rennen tot en met de laatste steek mogelijk momenten waren waarin gelegenheid bestond tot het nadenken over zijn handelen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook de aanwezigheid van een vijl voor het slijpen van messen op de tafel in de woning ziet de rechtbank niet als redengevend voor de voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt immers niet dat verdachte het mes voorafgaand aan het incident heeft geslepen met de intentie om aangever aan te vallen met een scherp mes. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte op het moment dat hij in de woning van [naam] was niet kon weten dat aangever terug zou komen naar de woning. De rechtbank ziet in het dossier evenmin aanwijzingen voor de stelling van de officier van justitie dat verdachte al vóórdat [naam] naar huis terugkeerde op zoek was naar aangever.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Het subsidiair ten laste gelegde feit - opzet op de dood
De rechtbank begrijpt uit het verweer van de verdediging dat is bedoeld te betogen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit (poging doodslag).
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte onvoorwaardelijk opzet had om verdachte te doden. De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier komt naar voren dat aangever onder meer is gestoken in zijn linker wang, in zijn linker bovenbeen en boven in zijn buik links. In de buik bevinden zich vitale organen. In het bovenbeen loopt een slagader. Het is een feit van algemene bekendheid dat steekverwondingen op deze plaatsen in het lichaam de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen. Het steken in de wang is op zichzelf niet levensbedreigend, maar de wang is wel vlakbij de halsslagader. Door zo dicht in de buurt van de halsslagader te steken is de rechtbank van oordeel dat ook met die steek de aanmerkelijke kans op de dood bestond. De rechtbank gaat ervan uit dat dit steken, gelet op zijn gemoedstoestand en de hoeveelheid door hem genuttigde drank, ongecontroleerd verliep. Verdachte had gelet op zijn ongecontroleerde manier van handelen immers evengoed de hals van aangever kunnen raken.
Verder blijkt uit de verklaring van aangever dat de steek in het bovenbeen met kracht werd toegebracht. Uit de medische informatie volgt dat door de steek in de bovenbuik ook de dunne darm op twee plaatsen was geperforeerd en dat de steekverwonding in de wang doorliep in de tong. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ook op die plaatsen met kracht heeft gestoken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat door de door verdachte toegebrachte steekverwondingen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestond.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat verdachte, in de hierboven omschreven gemoedstoestand en onder invloed van alcoholhoudende drank, naar de auto is gerend en na een kort gesprek met aangever door het open autoraam met kracht, ongecontroleerd op hem is gaan insteken. Daarnaast stak verdachte in op een slachtoffer dat zich nauwelijks tegen zijn aanval kon verweren of zich aan zijn aanval kon onttrekken, omdat hij op de bestuurdersstoel in zijn auto zat.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het subsidiair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.