ECLI:NL:RBZWB:2023:8260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning voor zonneveld

Op 28 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak tussen de gemeente Altena (opposant) en een B.V. (eiseres) over een omgevingsvergunning voor een zonneveld. Eiseres had eerder beroep ingesteld omdat opposant niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 8 juli 2022. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 20 juni 2023 bepaald dat opposant uiterlijk 1 oktober 2023 een besluit moest nemen. Opposant heeft hiertegen verzet aangetekend, omdat zij stelde dat het niet haalbaar was om binnen deze termijn een besluit te nemen. De rechtbank heeft het verzet op 14 november 2023 behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere termijn van 1 oktober 2023 te kort was en dat opposant niet voldoende tijd had gekregen om een besluit te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing op de aanvraag niet tijdig was genomen en dat de termijn voor het nemen van een besluit moest worden verlengd. De rechtbank heeft bepaald dat opposant uiterlijk 14 februari 2024 een ontwerpbesluit moet bekendmaken. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de reeds verschuldigde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-.

De uitspraak concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is, dat opposant de onder 11.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat de proceskosten aan eiseres moeten worden vergoed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling ten gunste van opposant in verzet. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2217 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 op het verzet van

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, opposant

(gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy).

en uitspraak in de beroepszaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

opposant.

Procesverloop

1. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat opposant volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 8 juli 2022 voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonneveld aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Bij uitspraak van 20 juni 2023 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard en onder meer bepaald dat opposant uiterlijk 1 oktober 2023 alsnog een besluit bekend moet maken.
1.2.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 14 november 2023 op zitting behandeld.
Namens opposant is verschenen de gemachtigde, vergezeld door mr. A.A. Kammer en [naam 1] . Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht en opposant opgedragen om uiterlijk 1 oktober 2023 alsnog een besluit bekend te maken. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. De verzetrechter stelt voorop dat de toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie.
5. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan het niet eens te zijn met de vereenvoudigde behandeling en stelt dat het niet haalbaar is om uiterlijk 1 oktober 2023 een beslissing op de aanvraag te nemen.
6. De verzetrechter stelt vast dat opposant in zijn verweerschrift van 31 mei 2023 reeds heeft aangegeven dat het enkele maanden zou duren voordat er een ontwerpbesluit zou kunnen zijn. Naar het oordeel van de verzetrechter heeft de rechtbank hiermee in haar uitspraak onvoldoende rekening gehouden. Met deze mededeling heeft opposant ook te kennen gegeven dat het niet haalbaar was om uiterlijk 1 oktober 2023 volledig op de aanvraag van eiseres te beslissen. Klaarblijkelijk ging de rechtbank er in de uitspraak van uit dat opposant binnen de in het verweer vermelde termijn een definitief besluit op de aanvraag zou kunnen nemen.
7. Uit wat opposant heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak weliswaar terecht heeft geoordeeld dat het beroep gegrond was maar een te korte termijn heeft bepaald waarbinnen opposant alsnog een besluit op de aanvraag diende te nemen. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
8. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet en hebben zicht ter zitting uitgelaten over de nog door opposant te nemen stappen totdat een besluit op de aanvraag zal zijn genomen. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen
9. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep gegrond?
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn was verstreken voordat eiseres opposant op 10 maart 2023 in gebreke heeft gesteld. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan opposant opgelegd?
11. Omdat opposant nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat opposant dit alsnog moet doen.
11.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet opposant dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Ter zitting is door opposant toegelicht dat de gemeenteraad nog geen ontwerpverklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. De gemeenteraad heeft om nadere informatie gevraagd. De stukken moeten 12 december 2023 klaar zijn, zodat het in de raadsvergadering van 13 februari 2024 besproken kan worden. Opposant geeft aan na de raadsvergadering van 13 februari 2024 nog 2,5 maand nodig te hebben om tot een besluit te komen.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat opposant uiterlijk 14 februari 2024 het ontwerpbesluit bekend maakt
.
Als het ontwerpbesluit behelst dat de aanvraag wordt afgewezen, dient opposant binnen zes weken nadat eiseres haar zienswijze hiertegen heeft ingediend een definitief besluit bekend te maken.
Als het ontwerpbesluit behelst dat de aanvraag wordt toegewezen, dient opposant binnen zes weken nadat de termijn voor het indienen van zienswijzen is verstreken het definitieve besluit bekend te maken.
Welke dwangsom wordt aan opposant opgelegd?
12. De rechtbank bepaalt dat opposant een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door opposant. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
13. Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [2]
13.1.
Opposant heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 10 maart 2023 bij opposant is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat opposant het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, opposant de onder 11.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan opposant de onder 12. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door opposant al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 13.1. berekend.
15. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van opposant in verzet is geen aanleiding.
15.1.
Omdat het beroep gegrond is moet opposant het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Opposant moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter verzetzitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt opposant op bij een afwijzend ontwerpbesluit binnen zes weken nadat eiseres haar zienswijze heeft ingediend een besluit bekend te maken;
- draagt opposant op bij een toewijzend ontwerpbesluit binnen zes weken na afloop van de termijn voor het indienen van zienswijzen een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat opposant aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door opposant te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt opposant tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat opposant het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 28 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.