ECLI:NL:RBZWB:2023:826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
02-221598-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke aanrijding door verkeersongeval met overschrijding van de maximumsnelheid

Op 13 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijke aanrijding op 17 juli 2020 in Alphen, gemeente Alphen-Chaam. De verdachte, die met zijn Volkswagen Caddy reed, heeft een fietser, [slachtoffer], aangereden die overstak bij een fietsoversteekplaats. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de maximumsnelheid van 80 kilometer per uur fors had overschreden, met een snelheid van ongeveer 123 kilometer per uur. Dit werd bevestigd door forensisch onderzoek en de verklaring van een verkeersspecialist. De rechtbank wees het alternatieve scenario van de verdachte terzijde, omdat het bewijs aantoont dat het remspoor door zijn auto was veroorzaakt.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag had vertoond door zijn snelheid niet aan te passen aan de situatie, ondanks dat hij de fietser ruim van tevoren had waargenomen. De medeschuld van de fietser, die geen voorrang had verleend, werd niet als voldoende beschouwd om de schuld van de verdachte op te heffen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat leidde tot de dood van de fietser.

De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-221598-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.C.P. van Kollenburg, advocaat te Etten-Leur.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 juli 2022 en 30 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] is komen te overlijden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Zij baseert zich daarbij met name op het forensisch onderzoek en gaat er van uit dat spoor 8 op de plaats delict door verdachte is veroorzaakt. Bij dat spoor is een snelheid van 123 kilometer per uur berekend, terwijl ter plaatse 80 kilometer per uur de maximumsnelheid was. Deze snelheid van 123 kilometer per uur wordt ondersteund door bevindingen uit een wegkantsysteem vlak bij de plaats ongeval. Gelet op de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag vertoond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Door verdachte wordt betwist dat hij spoor 8 op de weg heeft veroorzaakt en dat hij 123 kilometer per uur heeft gereden. Zijn auto is op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer tot stilstand gekomen en veel dichter bij de plaats waar het slachtoffer en zijn fiets terecht zijn gekomen dan het eindpunt van spoor 8. De precieze eindpositie van zijn auto is niet vast te stellen, omdat die is verzet na het incident. Het door de officier van justitie aangehaalde proces-verbaal over het wegkantsysteem wordt eveneens betwist. Niet duidelijk is dat verdachte in de daarin genoemde ‘auto 4’ heeft gereden. Er kan dus niet worden vastgesteld dat verdachte met een snelheid van 123 kilometer per uur heeft gereden. Daarom dient vrijspraak te volgen voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De dodelijke aanrijding die niet ter discussie staat
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op vrijdagavond 17 juli 2020 in zijn Volkswagen Caddy ( [kenteken] ) reed over de Goedentijd te Alphen. Deze weg liep over in de Gilzerweg te Alphen, gemeente Alphen-Chaam. Op de kruising tussen de Gilzerweg en de Rielseweg is verdachte tegen een fietser, [slachtoffer] , gereden die overstak bij een fietsoversteekplaats vanuit de Rielseweg. [slachtoffer] is als gevolg daarvan overleden. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur.
Deze feiten en omstandigheden hebben op zitting ook niet ter discussie gestaan. Wel de snelheid die verdachte ter plaatse zou hebben gereden.
Overschrijding maximumsnelheid?De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte de ter plaatse toegestane maximumsnelheid (fors) heeft overschreden ten tijde van het ongeval, zoals hem feitelijk wordt verweten in zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Het sporenonderzoek
Politioneel [verkeersspecialist 1] heeft na het ongeval een Forensisch Onderzoek Plaats Delict uitgevoerd. Daarbij zag zij op de Gilzerweg een recent afgetekend bandenspoor met de uiterlijke kenmerken van een regelspoor. Dat is een spoor dat ontstaat bij een noodstop door een antiblokkeer-remsysteem (ABS) geregeld wiel. Dat spoor wordt aangeduid als “spoor 8“. Op bijlage 2 bij haar proces-verbaal is te zien dat spoor 8 een flink stuk na het passeren van de fietsoversteekplaats begint ter hoogte van waar de fiets van [slachtoffer] in de berm terecht is gekomen (spoor 7). Kort samengevat past dat spoor 8 volgens haar bij de botsing tussen de auto van verdachte en de fiets van [slachtoffer] en dan specifiek bij de rechter voorband van de auto van verdachte.
Tijdens de terechtzitting van 30 januari 2023 heeft [verkeersspecialist 1] deze conclusie als deskundige toegelicht. Zij heeft verklaard dat ze ongeveer anderhalf uur na het ongeluk ter plaatse was. Spoor 8 betrof een recent afgetekend bandenspoor dat onder andere over de witte belijning op de weg liep en zodra er iemand overheen rijdt is dat weg. Op de rechter voorband van de auto van verdachte was een aftekening te zien die qua kleur overeenkwam met die witte belijning op de weg. Dat de aftekening (alleen) op de rechter voorband te zien was, is volgens de deskundige te verklaren door de plek waar het slachtoffer op de auto terecht is gekomen. Een alternatieve oorzaak voor de witte aftekening op de band, die door te rijden ook snel zou verdwijnen, is niet gebleken. De deskundige blijft daarom bij haar conclusie dat spoor 8 van de auto van verdachte afkomstig is.
Gelet op het forensisch onderzoek en de door de deskundige gegeven toelichting daarop gaat de rechtbank ervan uit dat het aangetroffen spoor 8 door de auto van verdachte is veroorzaakt.
De rechtbank realiseert zich dat zij met deze conclusie de verklaring van verdachte terzijde schuift dat zijn auto op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer tot stilstand is gekomen en veel dichter bij de plaats waar het slachtoffer en zijn fiets terecht zijn gekomen (hierna: spoor 7) dan het eindpunt van spoor 8. Ook nu met name [getuige 1] de auto van verdachte inderdaad op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer stil heeft zien staan op een plek relatief dicht bij spoor 7. [getuige 1] heeft echter verder niets van de toedracht van het ongeval gezien en uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat verdachte al uit en weg bij zijn auto was toen de getuige ter plaatse kwam. Datzelfde geldt voor de bij de rechter-commissaris gehoorde [getuige 2] . Hun waarnemingen sluiten echter niet uit dat verdachte met zijn auto achteruit terug is gereden richting de plaats van de aanrijding nadat hij aan of voorbij het einde van spoor 8 tot stilstand was gekomen. Dat is voor de rechtbank een reëel scenario ondanks dat verdachte op de zitting van 13 juli 2022 stellig heeft verklaard zijn auto niet meer te hebben verplaatst nadat die tot stilstand was gekomen.
Berekening van de snelheid op basis van spoor 8
Politioneel [verkeersspecialist 2] heeft aan de hand van de lengte van spoor 8 en de remvertraging van de auto van de verdachte berekend dat de auto een snelheidsafname had van 123 km per uur. De berekening is niet betwist en de conclusie daarvan zal de rechtbank dan ook tot de hare maken. Dit betekent dat verdachte ten tijde van het ongeval ongeveer 123 km per uur heeft gereden en de ter plaatse geldende maximumsnelheid fors heeft overschreden.
Anders dan de officier van justitie gebruikt de rechtbank de bevindingen van [verkeersspecialist 2] over de registraties van het wegkantsysteem niet voor het bewijs. Dat systeem staat aan de Goedentijd, ongeveer 500 meter voor de plek van het ongeval. In de bevindingen van verbalisant [verkeersspecialist 2] zitten te veel onzekere aannames en veronderstellingen.
Primair: overtreding van artikel 6 WVW?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarvoor is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Door de ter plaatse geldende maximumsnelheid met ruim 40 kilometer per uur te overschrijden heeft verdachte fors in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die van een gemiddelde bestuurder mag worden verwacht. Daarbij komt dat verdachte op de zitting van 13 juli 2022 heeft verklaard dat hij er dagelijks reed. Dat betekent dat hij de weg en dus ook de fietsoversteekplaats goed kende. Bovendien heeft hij verklaard dat hij de fietser ruim van tevoren zag aankomen. Dat betekent dat verdachte zijn snelheid ook onvoldoende heeft geminderd en onvoldoende heeft aangepast aan de situatie ter plaatse. Dit rijgedrag brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
Medeschuld slachtoffer?Op basis van het dossier staat vast dat fietser [slachtoffer] geen voorrang heeft verleend aan verdachte, terwijl hij dat wel had moeten doen. In zijn algemeenheid geldt echter dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet. Weliswaar heeft [slachtoffer] een verkeersfout gemaakt, maar verdachte reed veel te hard. Daar hoefde de overstekende [slachtoffer] niet van uit te gaan. Het heeft gezorgd dat de tijd waarbinnen nog veilig kon worden overgestoken lastig kon worden ingeschat en door [slachtoffer] mogelijk daadwerkelijk verkeerd is ingeschat. Onder die omstandigheden heft het maken van een verkeersfout door [slachtoffer] de schuld van verdachte niet op.
Conclusie
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 17 juli 2020 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Gilzerweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur te rijden (te weten ongeveer 123 kilometer per uur), en
- onvoldoende zijn snelheid te minderen en/of aan te passen bij het naderen van de kruising van voornoemde Gilzerweg met de Rielseweg, alwaar een fietser overstak en
- met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen die fietser en tegen de fiets waarop die fietser reed te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 150 uren te vervangen door 75 dagen hechtenis als deze niet of niet goed wordt uitgevoerd. Gelet op het tijdsverloop in de zaak vordert zij geen ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Op 17 juli 2020 heeft verdachte met zijn auto ruim 40 kilometer per uur te hard gereden en zijn snelheid niet aangepast aan een door hem ruim van tevoren waargenomen fietser. Daardoor heeft een (mede) aan zijn schuld te wijten aanrijding met de overstekende fietser plaatsgevonden. Die fietser, de toen 19-jarige [slachtoffer] , heeft daarbij zijn leven verloren. Dit onherstelbare en intrieste gevolg heeft vanzelfsprekend ook onbeschrijfelijk veel leed veroorzaakt bij zijn nabestaanden. Zij dragen deze pijn nog altijd met zich mee en hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Dat blijkt ook uit de door zijn moeder tijdens de terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij voor het ongeval wel eerder met justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor een soortgelijk feit. Na 17 juli 2020 is verdachte niet meer met justitie in aanraking gekomen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de verdenking en het lange verloop van de huidige procedure voor verdachte erg zwaar zijn geweest. Hij heeft op zitting uitgesproken dat hij het verschrikkelijk vindt wat er met [slachtoffer] is gebeurd. Daar twijfelt de rechtbank niet aan.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met aanmerkelijke schuld waarbij het slachtoffer is overleden geldt als oriëntatiepunt een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van een jaar. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit oriëntatiepunt af te wijken voor de duur van de taakstraf. In afwijking van het oriëntatiepunt en met de officier van justitie ziet de rechtbank wel aanleiding geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De redelijke termijn voor de afdoening van de zaak in eerste aanleg is overschreden en niet is gebleken dat verdachte na het ongeval nog onverantwoord verkeersgedrag heeft vertoond.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden is, te vervangen door 120 dagen hechtenis als deze niet of niet goed wordt verricht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waarbij iemand is overleden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van J. Meeuwissen en G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2023.
Mr. Goedegebuur en griffier Meeuwissen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.